gezinsbudget

gezinsbudget
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieSecundair onderwijs

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

gezinsbudget

Slide 1 - Tekstslide

Inkomens van het gezin BUITEN werken.

Slide 2 - Open vraag

Inkomsten van het gezin
We hebben al gesproken over inkomsten van jezelf. Ook binnen je gezin zijn er verschillende manieren om aan je geld te komen. Welke verschillende manieren ken jij BUITEN werken.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Geef de juiste vorm van inkomsten:

VERHUUR VAN EEN HUIS
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 6 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

Loodgieter Tim verdient 1590,00 euro per maand.
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 7 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

WERKLOOSHEIDSUITKERING
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 8 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

GROEIPAKKET (geboortepremie, kinderbijslag, schooltoelage,...)
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 9 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

GROEIPAKKET (geboortepremie, kinderbijslag, schooltoelage,...)
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 10 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

RENTE OP SPAARGELD
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 11 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

WIN FOR LIFE (kansspelen)
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 12 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

Pensioen
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 13 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

Ziekte -en invaliditeitsuitkering
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 14 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van inkomsten:

maaltijdcheques
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezittingen
C
Sociale vergoeding
D
Toevallige inkomsten

Slide 15 - Quizvraag

Welke uitgaven moet je als gezin doen. Som er minstens 6 op.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Zijn volgende uitgaven op korte of lange termijn?
aankopen in de supermark
A
Korte termijn
B
Lange termijn

Slide 18 - Quizvraag

Zijn volgende uitgaven op korte of lange termijn?
Tanken
A
Korte termijn
B
Lange termijn

Slide 19 - Quizvraag

Zijn volgende uitgaven op korte of lange termijn?
jaarlijkse vakantie
A
Korte termijn
B
Lange termijn

Slide 20 - Quizvraag

Zijn volgende uitgaven op korte of lange termijn?
Autolening op 5 jaar
A
Korte termijn
B
Lange termijn

Slide 21 - Quizvraag

Zijn volgende uitgaven op korte of lange termijn?
GSM-Abonnement van 3 jaar bij aankoop van een nieuwe gsm
A
Korte termijn
B
Lange termijn

Slide 22 - Quizvraag

Zijn volgende uitgaven op korte of lange termijn?
nutsvoorzieningen
A
Korte termijn
B
Lange termijn

Slide 23 - Quizvraag

Het gezinsbudget ontleden.
Wanneer de inkomsten groter zijn dan de uitgaven...
A
is het budget in evenwicht.
B
is er een overschot en kan je sparen.
C
is er een tekort en heb je een schuld

Slide 24 - Quizvraag

Het gezinsbudget ontleden.
Wanneer de uitgaven groter zijn dan de inkomsten...
A
is het budget in evenwicht.
B
is er een overschot en kan je sparen.
C
is er een tekort en heb je een schuld

Slide 25 - Quizvraag

Het gezinsbudget ontleden.
inkomsten zijn gelijk aan de uitgaven
A
is het budget in evenwicht.
B
is er een overschot en kan je sparen.
C
is er een tekort en heb je een schuld

Slide 26 - Quizvraag

Wat kan je doen als je onvoldoende budget hebt om een grote aankoop te doen. Denk bijvoorbeeld aan een auto of huis.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Leg de samenhang uit van de verschillende onderdelen op de foto van de vorige slide.

Slide 29 - Open vraag