examenvragen: DNA bouw replicatie eiwitsynthese en genexpressie
examenvragen: DNA bouw eiwitsynthese en genexpressie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
examenvragen: DNA bouw eiwitsynthese en genexpressie
Slide 1 - Tekstslide
even kort herhalen
we starten met een paar basisvragen, daarna volgen een aantal vragen uit oude examens.
Slide 2 - Tekstslide
In RNA wordt het aminozuur thymine vervangen door...
A
adenine
B
uracil
C
cytosine
D
guanine
Slide 3 - Quizvraag
Hoe wordt het kopiëren van het DNA genoemd?
A
translatie
B
replicatie
C
transcriptie
D
sequencing
Slide 4 - Quizvraag
In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase
Slide 5 - Quizvraag
Welk verbreekt de waterstofbruggen bij DNA replicatie?
A
DNA-gyrase
B
DNA-polymerase
C
DNA-helicase
D
DNA-ligase
Slide 6 - Quizvraag
-Transcriptie vindt plaats in (1) -Translatie vindt plaats in (2)
A
(1) cytoplasma
(2) ribosomen
B
(1) celkern
(2) cytoplasma
C
(1) ribosomen
(2) mitochondrium
D
(1) celkern
(2) ribosomen
Slide 7 - Quizvraag
matrijsstreng DNA : ACTCGATTACCG Hoe is het mRNA opgebouwd?
A
TGAGCTAATGGC
B
UGAGCUAAUGGC
C
ACTTCGTACGGT
D
TGUGCTUUTGGC
Slide 8 - Quizvraag
Door welke eigenschap van DNA kan dit plasmide-DNA worden ingebouwd in het DNA van de aardappelplant?
A
Beide soorten DNA hebben dezelfde genetische informatie.
B
Beide soorten DNA hebben dezelfde structuur bestaande uit nucleotiden.
C
Beide soorten DNA hebben evenveel complementaire basenparen A-T als C-G.
D
Beide soorten DNA liggen los in het cytoplasma van de cel.
Slide 9 - Quizvraag
Hoe noem je transcriptiefactoren die leiden tot meer genexpressie?
A
enhancer
B
repressor
C
activator
Slide 10 - Quizvraag
nu de examenvragen
maak gebruik van je binas
Slide 11 - Tekstslide
Van wie is de bewering juist?
A
Bas
B
Kim
C
Sofie
Slide 12 - Quizvraag
In de onderstaand tekst zijn 6 woorden vervangen door een cijfer. Sleep je woorden naar je juiste plek. Er zijn 8 begrippen om uit te kiezen.
Het bt-gen bevindt zich in ..... (1)...... en is een onderdeel van .....(2)....., dat opgebouwd is uit .....(3)...... Het
bt-gen bevat .....(4)..... voor de aanmaak van het bt-eiwit. De eiwitsynthese vindt plaats aan .....(5)....,
die zich op ......(6)...... bevinden.
de kern
een chromosoom
de ribosomen
de code
DNA
het E.R.
de chloroplasten
de mitochondriën
Slide 13 - Sleepvraag
De Europese Commissie moet een beslissing nemen over de toelating in Europa van de genetisch gemodificeerde maïs en maïsproducten uit Amerika. Er zijn naast financiële en/of economische argumenten ook biologische argumenten voor of tegen toelating te geven. Bij de Stichting Natuur en Milieu is men van mening dat de aanwezigheid van het bt-eiwit in gemodificeerde maïsplanten op den duur kan leiden tot resistentie.
Wordt dan alleen de maïs, alleen de maïsboorder of worden zowel de maïs als de maïsboorder resistent?
A
alleen de maïs
B
alleen de maïsboorder
C
zowel de maïs als de maïsboorder
Slide 14 - Quizvraag
Een leerling leest de volgende bewering: ”Mutatie is vaak het gevolg van fouten tijdens de verdubbeling van het DNA en soms het gevolg van fouten tijdens de kerndeling.” 2p 9 Geldt deze bewering uitsluitend voor erfelijke mutatie, uitsluitend voor somatische mutatie of voor beide typen mutatie?
A
alleen somatische mutatie
B
alleen erfelijke mutatie
C
beide typen mutaties
Slide 15 - Quizvraag
A
een allel
B
het DNA
C
het genoom
D
het mRNA
Slide 16 - Quizvraag
Op een bepaald chromosoom ligt het gen voor het enzym mono-amine-oxydase-A (MAO-A). Dit enzym speelt een rol bij de normale afbraak van neurotransmitters, stoffen in de hersenen die de prikkeloverdracht tussen zenuwcellen verzorgen. Er bestaat een genetisch defect dat de productie van het enzym MAO-A ontregelt. Gevolg daarvan zou zijn dat de stofwisseling van de neurotransmitters als serotonine, dopamine en noradrenaline in de hersenen verstoord is geraakt.
Met behulp van welk celorganel wordt het MAO-enzym gemaakt?
Slide 17 - Open vraag
Het erfelijk materiaal in virussen is heel verschillend. Dit virus komt voor in varianten met enkel- en met dubbelstrengs DNA. Het erfelijk materiaal van een bepaald virus heeft de volgende samenstelling van stikstofbasen: cytosine = 19%, adenine = 25%, thymine = 33% en guanine = 23%. Kan men op grond van deze gegevens bepalen wat voor erfelijk materiaal het is? Zo ja, welke vorm is het?
A
ja , het is dubbelstrengs DNA
B
ja, het is enkelstrengs DNA
C
nee, dat is niet te bepalen
D
ja, het is RNA
Slide 18 - Quizvraag
Gegeven is de volgende mRNA:
AUG CGC CAU UAU AAG UGA
De gevormde polypeptide is:
A
met-arg-his-tyr-lys-stop
B
start-arg-his-tyr-lys
C
met-arg-his-tyr-lys
D
arg-his-tyr-lys
Slide 19 - Quizvraag
Een deel van een bepaalde genetische code is: AUG GCU AAU UGU GAA UAA Op basis van deze basenvolgorde wordt een polypeptide gevormd.
Als de zevende base uit het gegeven molecuul verdubbelt, ontstaat een polypeptide met ___ aminozuren.