H3 grammar overview Unit 2

Welcome!
Overview of all the grammar from Unit 2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome!
Overview of all the grammar from Unit 2

Slide 1 - Tekstslide

Grammar topics
- Past simple vs past continuous ~ sb. 1.3.1 en 1.3.2 op p. 122-123
- Betrekkelijke voornaamwoorden ~ sb. 2.1 op p. 35-36 en 2.3 op p. 131
- Trappen van vergelijking (comparisons) ~ 3.1 op p. 36-37 en 4.1 op p. 135-136
- If-zinnen (conditionals) ~ sb. 4.1 op p. 38 en 6.2 op p. 138
- Writing a letter 

Slide 2 - Tekstslide

Past simple
When do we use it?
Something happened in the past and is finished. 
> Often with time expressions in the sentence!: Last week/ Yesterday/....

How do we use it (positive)?
Verb+ed

What are the exceptions?
Irregular verbs!



The game started at 2 o’clock. 
He worked hard today. 

I bought a new phone (not buyed!)
Lopen wordt liep in het NL!



Slide 3 - Tekstslide

Past simple
How do we use it (negative)?
Did + not + verb

How do we use it (questions)?
Did + personal pron. + verb

What is the exeption?
The verb “to be”
Use: was or were



The game did not start at 2 o’clock
He did not work hard today

Did I buy a new phone?
Did they leave early?

She was not happy with the news
Were they here for the first time?



Slide 4 - Tekstslide

Past continuous
When do we use it?
- Als iets in het verleden bezig was.
> vaak staat in de zin dat er (plotseling) iets anders gebeurde toen het bezig was.
bv. I was cycling to school when I heard a loud noise.

- Als je je ergerde aan iets wat vroeger steeds gebeurde.
> vaak woorden in de zin als always, constantly of forever.
bv. Maria was always shouting when she was young.

Slide 5 - Tekstslide

Past continuous
How do we use it?
Positive:
Was / were + ww + ing

Negative:
Was / were + not + ww + ing

Questions:
Was / were + ow + ww + ing



He was doing the dishes when the doorbell rang

They were not listening when the lesson started

Were you listening when the teacher asked you a question?


Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden
When do you use who?
Voor personen: My brother, who has blond hair, works in a supermarket.

When do you use whom?
Voor personen (na voorzetsel): To whom did you write your letter?

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden
When do you use whose?
Vertaling ‘van wie’, ‘waarvan’ of ‘wiens/wier’: Jason, whose dad is a drummer, did not like the concert.

When do you use which? (kan met voorzetsel zijn)
Voor dieren, dingen en plaatsen: I live in Brighton, which is close to the sea.

Slide 8 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden
When do you use that?
In plaats van who/which (wanneer je het gedeelte met “that” nodig hebt om de zin te beschrijpen): People that commit crimes must be punished.

Let op! Geen komma's gebruiken bij zinnen waar je het gedeelte met that/who/which nodig hebt om de zin te beschrijpen!

Slide 9 - Tekstslide

Comparisons (vergelijkingen)






1 lettergreep: woord +er (vergrotende trap), woord +est (overtreffende trap)
2 lettergrepen of meer: more + woord (vergrotende trap), most + woord (overteffende trap)

Slide 10 - Tekstslide

Comparisons (vergelijkingen)
Let op!
- Bij woorden van één lettergreep die eindigen op a/e/i/o/u en een medeklinker wordt de laatste letter verdubbeld + -er of -est.
big-bigger-biggest 
- Bij woorden van 2 lettergrepen die eindigen op le, er, ow  (en een paar andere uitzonderingen) mag je kiezen: -er en -est of more en most.           (simpler of more simple)    
- Woorden van 2 lettergrepen die eindigen op -y, krijgen -ier en -iest (soms mag ook more/ most).                              (happy- happier-happiest)

Slide 11 - Tekstslide

Comparisons (vergelijkingen)
Let op!
- Bij vergelijkingen than gebruiken, niet then.
My shoes are more expensive than your shoes.
- Is iets even zo veel/groot/sterk/etc.? Gebruik as ....... as.
My shoes are as expensive as your shoes.

- Leer de uitzonderingen! (p. 136)


Slide 12 - Tekstslide

If-zinnen (conditionals)
- Bij feiten/ algemene waarheden: if-zin zonder “will”
The window opens if you pull the handle.

- If-zin in de tegenwoordige tijd: will (in de hoofdzin) + hele werkwoord
If you go now, you will be on time.

- If-zin in de verleden tijd: would (in de hoofdzin) + hele werkwoord
What would happen if you pressed this button?



Slide 13 - Tekstslide

If-zinnen
- Als de if-zin feitelijk niet waar is gebruik je “were” voor “to be (zijn)” bij alle personen.
I would not do that if I were you.
I would say it to her if she were here.

- In plaats van would kan je ook bijv. should/ can gebruiken (hangt af van de betekenis!).
- Hoofdzin kan ook ontkennend zijn! (Gebruik will not (won't)/ would not (wouldn't))

Slide 14 - Tekstslide

Writing a letter
Tips:
- Na je aanhef (Dear ..... , ) en voor je afsluiting een witregel overslaan.
- Denk aan leestekens (punten, komma's etc.) en hoofdletters.
- I (= ik) is altijd met een hoofdletter!
- The Netherlands is ook met hoofdletters.
- Schrijf getallen (zoals leeftijden) voluit! 
- Zorg dat alles wat er in moet ook er in staat! (anders minpunten).
- Je mag de expressions gebruiken die je geleerd hebt.
- Kies een passende afsluiting zoals Kind regards of Best wishes.

Slide 15 - Tekstslide

Meer oefenen?
Ga naar engelsklaslokaal.nl > oefenen met grammatica > (kies een grammatica onderdeel van dit hoofdstuk).

Keuze uit:
- Betrekkelijk voornaamwoorden
- Trappen van vergelijking
- Simple past/ past continuous (je kan apart oefenen of door elkaar, zie “oefenen met 1 tijd” en “oefenen met 2 tijden”)
- If-zinnen (type 0, 1 en 2), zie overig> het kopje "zinnen"> if-zinnen

Slide 16 - Tekstslide

Good luck!
Oefen goed met de onderwerpen die je nog lastig vindt, er staan extra opdrachtjes klaar op It's Learning voor elk grammatica onderwerp. Mail mij als je nog vragen hebt!

Slide 17 - Tekstslide