In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 6 videos.
Ieder groepje krijgt vijf grondsoorten toegewezen. Daar zitten de grondsoorten bij die onder de schoenen van verdachten gevonden zijn en de grond van het plaats delict. Op deze manier kunnen personen aan de plaats delict gekoppeld worden.
De resultaten worden van alle groepjes verzameld aan het einde van de les om de informatie van alle grondsoorten bij alle groepjes te hebben.
Binnen de scheikundige methoden zijn meerdere methoden geschikt voor het maken van onderscheid tussen stoffen.
Bij practicum 4.10 krijg je 5 verschillende stoffen: Na2CO3 (soda), NaCl (keukenzout), C6H12O6 (glucose), CaCO3 (krijt) en
citroenzuur (C6H4O7). Door middel van een paar methoden moet je deze stoffen uit elkaar kunnen houden. Op PD is ook een witte stof gevonden die overeenkomt met één van deze.Op een plaats delict worden soms bloedsporen aangetroffen. Deze zijn van belang omdat de bloedgroep bepaald kan worden van het gevonden bloed. Dit is belangrijke informatie over de dader. Daarnaast hebben witte bloedcellen een celkern en daarmee is genetische informatie van de dader beschikbaar.
Of een rode vlek bloed is, kan met behulp van de luminolreactie aangetoond worden.
Techniek om van een kleine hoeveelheid , speciek uitgekozen, DNA een grote hoeveelheid te maken. Hiervoor is een marker (primer) nodig die matcht met het begin van het gezochte gebied. Drie stappen per cyclus:
In een piekenpatroon is van verschillende loci (plekken op een chromosoom) te zien welke allelen een persoon heeft. Er worden altijd niet-coderende delen gebruikt, omdat de variatie hierin groter is. Er worden getallen gebruikt om het aantal herhalingen van een bepaalde code weer te geven.
2 getallen: elk chromosoom bevat een verschillend aantal herhalingen. Eén hoge piek: twee dezelfde allelen.
Berekeningen moeten aantonen hoe groot de kans is dat 2 verschillende personen een zelfde DNA profiel hebben. Als antwoord wordt een frequentie gegeven waarmee een gevonden DNA profiel in de populatie voorkomt.
Hierbij is belangrijk hoe vaak een DNA kenmerk in de populatie voorkomt.
Als 21 herhalingen van kenmerk D2S1338 een frequentie van 0,015 heeft, betekent dit dat 1,5% van alle allelen van D2S1338 21 herhalingen heeft.
Bekijk figuur 8L op bladzijde 119.
Welk getal zal het resultaat zijn van een optelling van een rijtje bij een bepaald kenmerk?
Als je homozygoot voor een allel bent, hoe bereken je die kans?
Als je heterozygoot bent voor een kenmerk, hoe bereken je dan de frequentie?
Als je twee kenmerken bekijkt, welke bewerking moet je uitvoeren om te berekenen hoe vaak een combinatie van twee specifieke allelen van die twee kenmerken voorkomt?
Door 10 kenmerken te nemen, is de kans dat 2 personen eenzelfde profiel hebben lager dan 1 op één miljard.