forensisch onderzoek

1 / 34
volgende
Slide 1: Video
Natuur, Leven en TechnologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Forensisch onderzoek
openingsmodule NLT
NLT staat voor Natuur, Leven en technologie
vakoverstijgend werken, in deze module biologie, scheikunde, natuurkunde.
Iedere module wordt op een andere manier getoetst, informatie hierover in aanwijzingsbrief in SOM.
Per module werk je in verschillende groep, soms kiest docent.

Slide 2 - Tekstslide

Doel is met behulp van verschillende praktica te achterhalen wie de moord gepleegd heeft. 
Na ieder prakticum worden sommige verdachten meer verdacht, anderen worden juist minder verdacht. 
Dit houd je bij in je dossier, onderdeel van de beoordeling.
Aan het einde blijven er enkelen over die zeer verdacht zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Prakticum 1.2 vingerafdrukken
Meerdere typen ondergrond
meerdere typen stof om zichtbaar te maken
Doel: 
  • beste ondergrond en beste manier om zichtbaar te maken bepalen
  • slechtste ondergrond en slechtste manier om zichtbaar te maken bepalen

Slide 5 - Tekstslide

handboek 3 voetsporen
In dit handboek leer je onderscheid maken tussen verschillende grondsoorten. De methodes pH, geleidbaarheid, uiterlijke kenmerken en waterabsorberend vermogen gaan wij gebruiken om grondsoorten onder schoenen van verdachten te onderscheiden en te vergelijken met de plaats delict (experiment 3.3). Hiervoor moeten jullie snappen wat deze eigenschappen zeggen en hoe je deze kunt bepalen.

Slide 6 - Tekstslide

grond vergelijking

Ieder groepje krijgt vijf grondsoorten toegewezen. Daar zitten de grondsoorten bij die onder de schoenen van verdachten gevonden zijn en de grond van het plaats delict. Op deze manier kunnen personen aan de plaats delict gekoppeld worden.

De resultaten worden van alle groepjes verzameld aan het einde van de les om de informatie van alle grondsoorten bij alle groepjes te hebben. 

Slide 7 - Tekstslide

relatie stapgrootte-lengte
Daarnaast zijn op de plaats delict (onvolledige) voetsporen gevonden. De afstand tussen de voetsporen en hoe de afdruk eruit ziet, geeft informatie over de dader. Jullie gaan in experiment 3.4 deze relatie onderzoeken en zodoende de verwachte grootte van de dader vergelijken met de lengtes van de verdachten.

Slide 8 - Tekstslide

Handboek 4
Leerdoelen:
  • Scheikundige methoden leren gebruiken en de juiste uitkiezen voor het maken van onderscheid tussen stoffen

Slide 9 - Tekstslide

4.10 stoffen onderscheiden

Binnen de scheikundige methoden zijn meerdere methoden geschikt voor het maken van onderscheid tussen stoffen.

Bij practicum 4.10 krijg je 5 verschillende stoffen: Na2CO3 (soda), NaCl (keukenzout), C6H12O6 (glucose), CaCO3 (krijt) en

citroenzuur (C6H4O7). Door middel van een paar methoden moet je deze stoffen uit elkaar kunnen houden. Op PD is ook een witte stof gevonden die overeenkomt met één van deze.

Slide 10 - Tekstslide

metingen die je gaat doen
De volgende metingen zijn de basis voor het onderscheid tussen de stoffen:
  • oplosbaarheid
  • geleidbaarheid
  • pH
  • reactie met azijnzuur
Maak een plan van aanpak, moet goedgekeurd zijn!

Slide 11 - Tekstslide

Bespreken uitkomst exp 4.10
We vullen het schema in met de hele klas
oplosbaarheid, pH, weerstand, reactie met azijnzuur voor de stoffen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en op lijk

Slide 12 - Tekstslide

Handboek 5 chromatografie
De basis van de scheiding met behulp van chromatografie is dat stoffen hechten aan het papier in meer of mindere mate en dat deze stoffen oplossen in de loopvloeistof. De mate waarin de hechting aan papier plaatsvindt ten opzichte van het oplossen in de loopvloeistof bepaalt hoe ver deze stof meeloopt met de loopvloeistof. Dit wordt uitgedrukt in een getal: de Rf waarde.

Slide 13 - Tekstslide

Stoffen die vastzitten aan het papier hebben een Rf waarde van bijna 0. Stoffen die bijna niet hechten aan het papier hebben een Rf waarde van bijna 1.

Slide 14 - Tekstslide

5.3 papierchromatografie
Door middel van papierchromatografie wordt de inkt uit de stiften die bij verdachten gevonden zijn overeenkomen met de stift waarmee de dreigbrief geschreven is. Hierdoor worden één of meerdere personen meer of minder verdacht.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Exp 
Groepjes van 3
Per groepje 3 stippen onderzoeken; nummer=stiftnummer
groep 1: 1, 3, DB    groep 6: 1, 3, DB
groep 2: 2, 4, 5   
groep 3: 4, 5, K    
groep 4: 2, 4, DB
groep 5: 1, 3, K

Slide 17 - Tekstslide

Uitvoering
Op papier 1 cm van onderkant met potlood lijn zetten
Op die lijn worden 3 stippen gezet
Zet bovenin welke stip waar zit
met glazen buisje eerst B of PD aanbrengen, kleine stip maken, laten drogen, weer kleine stip, weer laten drogen, herhalen
Dan heel voorzichtig stip met stift maken, niet hard drukken, klein rondje

Slide 18 - Tekstslide

Handboek 7 Bloedonderzoek

Op een plaats delict worden soms bloedsporen aangetroffen. Deze zijn van belang omdat de bloedgroep bepaald kan worden van het gevonden bloed. Dit is belangrijke informatie over de dader. Daarnaast hebben witte bloedcellen een celkern en daarmee is genetische informatie van de dader beschikbaar.

Of een rode vlek bloed is, kan met behulp van de luminolreactie aangetoond worden.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Handboek 8
DNA bestaat uit aan elkaar geplakte nucleotiden. Een nucleotide is een suikermolecuul, een fosfaatmolecuul en aan de suiker een stikstofbase. Er zijn in DNA 4 verschillende stikstofbasen: A, T, G, C. Deze vormen vaste combinaties.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

coderende en niet-coderende delen

Slide 26 - Tekstslide

PCR

Techniek om van een kleine hoeveelheid , speciek uitgekozen, DNA een grote hoeveelheid te maken. Hiervoor is een marker (primer) nodig die matcht met het begin van het gezochte gebied. Drie stappen per cyclus:

  • twee strengen scheiden bij 95 graad Celsius
  • afkoelen tot 55 graden en primers laten hechten
  • bij 72 graden DNA polymerase toevoegen en kopie maken


Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Piekenpatroon DNA profiel

In een piekenpatroon is van verschillende loci (plekken op een chromosoom) te zien welke allelen een persoon heeft. Er worden altijd niet-coderende delen gebruikt, omdat de variatie hierin groter is. Er worden getallen gebruikt om het aantal herhalingen van een bepaalde code weer te geven.

2 getallen: elk chromosoom bevat een verschillend aantal herhalingen. Eén hoge piek: twee dezelfde allelen.

Slide 29 - Tekstslide

Piekenpatroon lezen

Slide 30 - Tekstslide

8.7 rekenen aan DNA profielen

Berekeningen moeten aantonen hoe groot de kans is dat 2 verschillende personen een zelfde DNA profiel hebben. Als antwoord wordt een frequentie gegeven waarmee een gevonden DNA profiel in de populatie voorkomt.

Hierbij is belangrijk hoe vaak een DNA kenmerk in de populatie voorkomt.


Slide 31 - Tekstslide

Als 21 herhalingen van kenmerk D2S1338 een frequentie van 0,015 heeft, betekent dit dat 1,5% van alle allelen van D2S1338 21 herhalingen heeft.

Bekijk figuur 8L op bladzijde 119.

Welk getal zal het resultaat zijn van een optelling van een rijtje bij een bepaald kenmerk?

Als je homozygoot voor een allel bent, hoe bereken je die kans?


Slide 32 - Tekstslide

Als je heterozygoot bent voor een kenmerk, hoe bereken je dan de frequentie?

Als je twee kenmerken bekijkt, welke bewerking moet je uitvoeren om te berekenen hoe vaak een combinatie van twee specifieke allelen van die twee kenmerken voorkomt?

Door 10 kenmerken te nemen, is de kans dat 2 personen eenzelfde profiel hebben lager dan 1 op één miljard.


Slide 33 - Tekstslide

Op de hele wereld zijn dan 6 a 7 personen te vinden met dát profiel.

Slide 34 - Tekstslide