Brugklas Chapitre 5 herhaling

Bonjour
  • Wat weten we nog? 
  • Stof herhalen chapitre 5
  • Pose des questions! Stel gerust vragen!


1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bonjour
  • Wat weten we nog? 
  • Stof herhalen chapitre 5
  • Pose des questions! Stel gerust vragen!


Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je leren
voor het grote SO?

Slide 2 - Woordweb

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
  • TB blz. 64 
  • Materiaal in Classroom
  • Oefeningen in werkboek 13, 14, 15 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog over de vorm
van het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 4 - Woordweb

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 5 - Open vraag

Ken je dit schema nog?

Slide 6 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Elle a une ___ jupe.
A
joli
B
jolie

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La série est ___.
A
intéressant
B
intéressante

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
C'est une ___ actrice.
A
grand
B
grande

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Elle a deux chats (m) ___ .
A
noirs
B
noir

Slide 10 - Quizvraag

Maak vrouwelijk: petit

Slide 11 - Open vraag

Maak mannelijk: rouge

Slide 12 - Open vraag

Maak mannelijk meervoud: bleu

Slide 13 - Open vraag

Maak vrouwelijk meervoud: beau

Slide 14 - Open vraag

Cijfers tot en met 2000
  • TB blz. 67
  • Materiaal in Classroom
  • Oefeningen werkboek 23, 24 

Slide 15 - Tekstslide

Welke cijfers weet je nog?
Noteer ze voluit in het Frans

Slide 16 - Woordweb

Traduisez en français:
een

Slide 17 - Open vraag

Traduisez en français:
twee

Slide 18 - Open vraag

Traduisez en français:
drie

Slide 19 - Open vraag

Traduisez en français:
vier

Slide 20 - Open vraag

Traduisez en français:
vijf

Slide 21 - Open vraag

Traduisez en français:
zes

Slide 22 - Open vraag

Traduisez en français:
zeven

Slide 23 - Open vraag

Traduisez en français:
acht

Slide 24 - Open vraag

Traduisez en français:
negen

Slide 25 - Open vraag

Traduisez en français:
tien

Slide 26 - Open vraag

Kies de juiste vertaling:
2000
A
deux cents
B
deux mille
C
deux
D
quatre-vingt-deux

Slide 27 - Quizvraag

Kies de juiste vertaling:
64
A
quatre et soixante
B
cinquante-quatre
C
soixante-dix
D
soixante-quatre

Slide 28 - Quizvraag

Kies de juiste vertaling:
75
A
septante-cinq
B
soixante-dix-cinq
C
soixante-quinze
D
soixante-cinq

Slide 29 - Quizvraag

Noteer voluit in het Frans:
80

Slide 30 - Open vraag

Kies de juiste vertaling:
86
A
quatre-vingt-six
B
huitante-six
C
quatre-vingt-trois
D
quatre-vingt-dix

Slide 31 - Quizvraag

Kies de juiste vertaling:
negentig
A
quatre-vingts
B
quatre-vingt-dix
C
neuftante
D
quatre-vingt-onze

Slide 32 - Quizvraag

Werkwoord aller + futur proche
  • TB blz. 70
  • Materiaal in Classroom
  • Oefeningen werkboek 31, 32, 33

Slide 33 - Tekstslide

Welke vormen van aller
weet je nog?

Slide 34 - Woordweb

Comment tu ______ au collège?
A
vais
B
vas
C
vont
D
allez

Slide 35 - Quizvraag

Moi je ______ au collège à pied.
A
vais
B
vas
C
vont
D
allez

Slide 36 - Quizvraag

Et tes amis, ils ______ au collège?
A
vais
B
vas
C
vont
D
allez

Slide 37 - Quizvraag





Kijk goed of je in het antwoord je, nous, il, elle of ils moet gebruiken
Patrick, tu vas en ville?
- Oui, __________ __________ en ville demain.

Slide 38 - Open vraag

Mes amis et moi, nous ______ au collège à vélo.
A
allons
B
allez
C
va
D
vont

Slide 39 - Quizvraag

Wat weet je nog over de futur
proche (toekomende tijd)?

Slide 40 - Woordweb

Futur proche = toekomende tijd
Vorm van aller + hele werkwoord 

Ik ga beginnen 
Je vais commencer 

Slide 41 - Tekstslide

Zet in de futur proche:
Ce soir, je (faire) _______ ________ mes devoirs de français.
A
vais faire
B
vas faire
C
faire
D
vais

Slide 42 - Quizvraag





Complète les phrases. Utilise le futur proche.
Nous (gaan kopen)  ____________ ____________ des croissants à la boulangerie.

Slide 43 - Open vraag

Zet in de futur proche:
Cet après-midi tu (jouer) ______ _____ au foot avec moi.
A
vais jouer
B
jouer
C
as joué
D
vas jouer

Slide 44 - Quizvraag

Zet in de futur proche:
Le weekend, on (faire) ______ _____ les magasins.
A
a fait
B
va faire
C
allons faire
D
avons fait

Slide 45 - Quizvraag





Complète les phrases. Utilise le futur proche.
D’abord, Jean (gaat luisteren) ________ _________ de la musique avec sa cousine Élisabeth.

Slide 46 - Open vraag

Encore des questions?

Slide 47 - Tekstslide