Thema 2 Gezondheid introductieles

introductie 
thema 2 Gezondheid
Via Vooraf
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

introductie 
thema 2 Gezondheid
Via Vooraf

Slide 1 - Tekstslide

‘Hoe zorg je
dat je gezond blijft?’

Slide 2 - Woordweb

Sport je?
ja
nee

Slide 3 - Poll

Extra vraag: Hoe kun je je opgeven voor een sport?
Waar kun je sporten?

Slide 4 - Woordweb

Doel: Je kent de betekenis van de woorden.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

De apotheek
De winkel waar je medicijnen kunt ophalen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

De behandeling
De verzorging door een dokter

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De bijsluiter
Een briefje bij een medicijn waarop staat wat er in dat medicijn zit, wat het medicijn met je doet en hoe je het medicijn moet gebruiken.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

De conditie
Of je fit bent of niet.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Het dieet
De regels die zeggen of je wel of niet mag eten of drinken, bijvoorbeeld als je wilt afvallen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Het eetpatroon
Wat je elke dag eet en wanneer je dat doet.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De gezondheid
Hoe het met jouw lichaam gaat (of je bijvoorbeeld ziek bent of niet).

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

De huisarts
De dokter waar je altijd naartoe gaat als jij je niet goed voelt.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

De koorts
Een te hoge temperatuur van het lichaam waardoor iemand zich ziek voelt.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Het medicijn
Een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Het onderzoek
Op een bepaalde manier kijken of er iets met iemand aan de hand is.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Het recept
Een briefje van de dokter waarop staat welk medicijn je moet krijgen.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Sportief
Dat zeg je van iemand die veel sport.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

De vitamine
Een stof in eten en drinken die je helpt om gezond te blijven.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

De ziekte
Dat wat je ziek maakt.

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 1 + 2 
Doel: Je kent de betekenis van de woorden. 
Hoe?
Lees in tweetallen de woorden en de betekenissen.
Schrijf de woorden  + betekenissen in je woordenschrift.
Oefen in tweetallen: vraag/ antwoord. 
Bijvoorbeeld: Wat is de betekenis van ......?
Welk woord beschrijf ik ......? 
 
timer
30:00

Slide 36 - Tekstslide