Criminaliteit klas 3 en 4

Criminaliteit






Burgerschap
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Criminaliteit






Burgerschap

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les weet ik het verschil tussen een overtreding en een misdrijf.

Aan het einde van deze les weet ik welke risicofactoren er zijn voor crimineel gedrag.



Slide 2 - Tekstslide

Waar denk je aan bij iets strafbaars doen?

Slide 3 - Woordweb

Overtreding of misdrijf
Als je regels uit de wet overtreedt, spreken we van strafbaar gedrag.

Er zijn twee vormen van strafbaar gedrag: 
overtredingen en misdrijven.




Slide 4 - Tekstslide

Misdrijven zijn ernstige strafbare feiten.

Bijvoorbeeld: vernieling, diefstal, verkrachting en moord.



Overtredingen zijn strafbare feiten die minder erg zijn.
Bijvoorbeeld: zonder licht rijden.


Voor een overtreding krijg je meestal alleen een boete.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Is er bij geldezels sprake van een misdrijf?

Slide 7 - Open vraag

En wat zijn de gevolgen van een strafblad?

Slide 8 - Open vraag

Risicofactoren
Risicofactoren zijn omstandigheden die het risico vergroten dat iemand crimineel wordt.

Bijvoorbeeld: 
• groepsgedrag, alcohol of drugs
• spijbelen en schooluitval





Slide 9 - Tekstslide

Heb jij wel eens iets strafbaars
(onder groepsdruk) gedaan?

Slide 10 - Woordweb

Straffen
Als de rechter vindt dat iemand schuldig is, zijn er
verschillende mogelijkheden om te straffen. Dat zijn:
• een geldboete
• een gevangenisstraf
• een taakstraf
Bureau HALT 12 tot 18 jaar 


Slide 11 - Tekstslide

Strafblad
Als de rechter je straf geeft, krijg je een strafblad: 
een lijst met misdrijven waarvoor je bent gestraft.



Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Kijkopdracht
Welke oorzaken voor crimineel gedrag
herken je in het volgende videofragment?

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een goede omschrijving van criminaliteit?
A
Asociaal gedrag.
B
Alle overtredingen die in de wet staan.
C
Alle misdrijven die in de wet staan.
D
Strafbare feiten die minder erg zijn.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een misdrijf?
A
Zonder te betalen in de bus zitten.
B
Op de fiets zonder licht in het donker fietsen.
C
Een krat bier uit de supermarkt stelen.
D
Wildplassen.

Slide 16 - Quizvraag

Dus: als je één blikje cola steelt:
A
Ben je asociaal
B
Pleeg je een misdrijf
C
Bega je een overtreding

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een overtreding?
A
Doorlopen waar een bord “verboden toegang” staat.
B
Een fiets stelen.
C
Een schuurtje openbreken.
D
Iemand een klap geven.

Slide 18 - Quizvraag

Stelen van een fiets. Overtreding of misdrijf?
A
Overtreding
B
Misdrijf

Slide 19 - Quizvraag

Geef bij de volgende afbeeldingen aan of het gaat om een overtreding of misdrijf.
Sleep het juiste woord naar de juiste afbeelding.
Mishandeling
Vuil op straat dumpen
Door rood lopen

Misdrijf

Overtreding

Slide 20 - Sleepvraag

Leerdoelen
Je weet nu het verschil tussen een overtreding en een misdrijf.

Je weet nu welke risicofactoren er zijn voor crimineel gedrag.



Slide 21 - Tekstslide