Herhaling hoofdstuk 6

Herhaling hoofdstuk 6
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 6

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
Publiek:
Aan welke 4 punten kun je ook alweer herkennen voor welk publiek een tekst is geschreven?

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Hoe kun je zien voor welk publiek een tekst is geschreven?
-
-
-
-

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
Hoe kun je zien voor welk publiek een tekst is geschreven?
- Het onderwerp
-
-
-

Slide 4 - Tekstslide

Lezen
Hoe kun je zien voor welk publiek een tekst is geschreven?
- Het onderwerp
- Taalgebruik
-
-

Slide 5 - Tekstslide

Lezen
Hoe kun je zien voor welk publiek een tekst is geschreven?
- Het onderwerp
- Taalgebruik
- De bron van de tekst
-

Slide 6 - Tekstslide

Lezen
Hoe kun je zien voor welk publiek een tekst is geschreven?
- Het onderwerp
- Taalgebruik
- De bron van de tekst
- De lay-out: opmaak

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat
We zijn bezig geweest met 6 verschillende manieren om achter de betekenis van een woord te komen. Welke manier zijn dit?

Slide 8 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
-
-
-
-
-
-

Slide 9 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
- Synoniem
-
-
-
-
-

Slide 10 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
- Synoniem
- Betekenis
-
-
-
-

Slide 11 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
- Synoniem
- Betekenis
- Voorbeeld
-
-
-

Slide 12 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
- Synoniem
- Betekenis
- Voorbeeld
- Tegenstelling
-
-

Slide 13 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
- Synoniem
- Betekenis
- Voorbeeld
- Tegenstelling
- Een bekend woorddeel (let op voor/achtervoegsels)
-

Slide 14 - Tekstslide

Woordenschat
Woordbetekenissen vinden:
- Synoniem
- Betekenis
- Voorbeeld
- Tegenstelling
- Een bekend woorddeel (let op voor/achtervoegsels)
- Een woordenboek gebruiken

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Taalverzorging
Meervouden op -s, -en en -ën
Zet de -s aan het woord vast, tenzij ..................................

Slide 18 - Tekstslide

Taalverzorging
Meervouden op -s, -en en -ën
Zet de -s aan het woord vast, tenzij de uitspraak anders niet klopt. Gebruik dan -'s



Slide 19 - Tekstslide

Taalverzorging
Meervouden op -s, -en en -ën
Zet de -s aan het woord vast, tenzij de uitspraak anders niet klopt. Gebruik dan -'s

Sticker - Stickers of spelletje - spelletjes
maar
echo - echo's en menu - menu's


Slide 20 - Tekstslide

Taalverzorging
Meervouden op -s, -en en -ën
Sommige woorden eindigen op -en, maar dit vast aan het woord:
bank - banken
kast - kasten
tent - tenten
Maar.........

Slide 21 - Tekstslide

Taalverzorging
Maar denk eraan, bij sommige woorden verandert er wel iets:
kaas - kazen
druif - druiven
tas - tassen
rug - ruggen


Slide 22 - Tekstslide

Taalverzorging
Werkwoordspelling
Is een werkwoord de persoonsvorm? Hoe ontdek je dit?
Is de persoonsvorm in de tegenwoordige of de verleden tijd?
Gebruik dan de regels van de t.t. of de v.t.

Geen persoonsvorm? Gebruik dan de verlengproef om te weten of je een t of een d moet schrijven.

Slide 23 - Tekstslide

Taalverzorging

Gebruik dan de regels van de t.t. of de v.t.

Denk eraan: in de verleden tijd spel je bij de hij-vorm geen T: je schrijft dus nooit "hij werdt"

Slide 24 - Tekstslide

Schema werkwoordspelling

Slide 25 - Tekstslide

Taalverzorging
Schrijven zonder fouten is erg belangrijk. Er zijn veel dingen om aan te denken wanneer je iets moet schrijven:

Denk bijvoorbeeld aan het schema van werkwoordspelling

Slide 26 - Tekstslide

Schrijven zonder fouten
- Hoofdletters, punten, uitroepteken of vraagteken.
-
-
-

Slide 27 - Tekstslide

Schrijven zonder fouten
- Hoofdletters, punten, uitroepteken of vraagteken.
- Zet een komma voor een voegwoord (niet voor "en").
-
-
-

Slide 28 - Tekstslide

Schrijven zonder fouten
- Hoofdletters, punten, uitroepteken of vraagteken.
- Zet een komma voor een voegwoord (niet voor "en").
- Denk aan de komma tussen 2 persoonsvormen en bij een opsomming (ook hier niet voor "en").
-
-

Slide 29 - Tekstslide

Schrijven zonder fouten
- Hoofdletters, punten, uitroepteken of vraagteken.
- Zet een komma voor een voegwoord (niet voor "en").
- Denk aan de komma tussen 2 persoonsvormen en bij een opsomming (ook hier niet voor "en").
- Namen met een hoofdletter. (uitzonderingen: maanden, dagen, windstreken en seizoenen).
-

Slide 30 - Tekstslide

Schrijven zonder fouten
- Hoofdletters, punten, uitroepteken of vraagteken.
- Zet een komma voor een voegwoord (niet voor "en").
- Denk aan de komma tussen 2 persoonsvormen en bij een opsomming (ook hier niet voor "en").
- Namen met een hoofdletter. (uitzonderingen: maanden, dagen, windstreken en seizoenen).
- Gebruik de juiste verwijswoorden.

Slide 31 - Tekstslide