Le pronom personnel COD/COI

Le programma d'aujourd'hui:

* Het lijdend voorwerp (COD)
* Het meewerkend voorwerp (COI)




1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-6

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Le programma d'aujourd'hui:

* Het lijdend voorwerp (COD)
* Het meewerkend voorwerp (COI)




Slide 1 - Tekstslide

LE PRONOM PERSONNEL

Slide 2 - Tekstslide

De persoonlijke voornaamwoorden (als onderwerp) in het Frans zijn:

Slide 3 - Woordweb

COD et COI
We noemen het lijdend vw in het Frans:  Complément d'OBJET DIRECT
Exemple: J'écris une lettre 
"une lettre" = C.O.D volgt DIRECT de persoonsvorm

We noemen het meew. vw in het Frans: Complément d'OBJET INDIRECT
Exemple: J'écris une lettre à mon père:
"à mon père" = C.O.I volgt INDIRECT de persoonsvorm

vanaf hier pak je het naslagboek op p.47

Slide 4 - Tekstslide

We kunnen een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de zin vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
Kijk maar naar dit voorbeeld in het Nederlands:

Ik schrijf een brief aan mijn vader.
Lijdend vw vervangen: Ik schrijf hem aan mijn vader.
Meew. vw vervangen: Ik schrijf hem een brief.

In het Nederlands gebruiken we in beide gevallen HEM. In het Frans is dat niet het geval!!

Slide 5 - Tekstslide

    pers. vnw. lijd.vw           pers. vnw. meew.vw
    
    me                                    me
    te                                       te
    le / la                                 lui   
    nous                                 nous
    vous                                  vous
    les                                      leur

Slide 6 - Tekstslide

De plaats van het pers. vnw.
We plaatsen lijd. voorw. als pers. vnw / meew. voorw. als pers. vnw
vóór de persoonsvorm. Maar.....als er een infinitief in de zin staat, dan plaatsen we het persoonlijk voornaamwoord vóór het infinitief.
Exemple:
Je donne une fleur à ma mère   
Je la donne à ma mère              Je lui donne une fleur      ( Je la lui donne )

Je vais donner une fleur à ma mère 
Je vais la donner à ma mère        Je vais lui donner une fleur 
                                                                                                                  ( Je vais la lui donner )  

Slide 7 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp als persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

COD: lijd. vw.
Tu vois tes amis?
vervang 'tes amis'
A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 9 - Quizvraag

COD: lijd. vw.
On vend cette maison.
vervang 'cette maison'
A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 10 - Quizvraag

COD: lijd. vw.
Elle étudie la carte routière.
vervang 'la carte routière'
A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie le.

Slide 11 - Quizvraag

COD: lijd. vw.
Je mange le chocolat.
A
Je l'mange.
B
Je la mange.
C
Le je mange.
D
Je le mange.

Slide 12 - Quizvraag

COD: lijd. vw.
Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'ce souvenir' (m)

Slide 13 - Open vraag

COD: lijd. vw.
Tu laves la voiture?
vervang 'la voiture'

Slide 14 - Open vraag

herschrijf de zin en vervang het COD:
J'ai regardé le film sur netflix.

Slide 15 - Open vraag

Théorie: Le pronom personnel 
              (meewerkend voorwerp: COI)
Voorbeelden van een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van meewerkend voorwerp heeft in een zin:

Een pronom personnel als meewerkend voorwerp vervangt altijd een persoon

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

COI: meew. vw.
Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 18 - Quizvraag

COI: meew. vw.
Hij geeft hen het boek.


Slide 19 - Open vraag

COI: meew. vw.
Wij gaan jullie bellen.

Slide 20 - Open vraag

COI: meew. vw.
Il donne le stylo à moi.
vervang 'à moi'

Slide 21 - Open vraag

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
De vormen staan..
1) ..voor de persoonsvorm : Je le vois, Je l'ai vu, Je lui ai donné le cadeau
Tenzij..
2) ..er een infinitief in de zin staat, dan staat de vorm voor die infinitief: Je vais le rencontrer, je vais lui téléphoner 




Slide 22 - Tekstslide

Elle a donné le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 23 - Open vraag

Elle va donner le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 24 - Open vraag

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
Tot slot.. Als je in en zin een lijd. vw. als pers. vnw en een meew. vw. als pers. vnw hebt..
1) Dan gebruik je altijd eerst het lijdend voorwerp en dit wordt meteen vervolgt door het meewerkend voorwerp.




Slide 25 - Tekstslide

Il donne un cadeau à nous
vervang 'un cadeau' & 'à Nous'

Slide 26 - Open vraag

Il pose une question à moi
vervang 'une question' & 'à moi'

Slide 27 - Open vraag

Je pose une question à mes amis.
vervang 'une question' & 'à mes amis'

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide


Hoe herken je een meewerkend voorwerp
in een Franse zin?
A
begint met: du, de la, de, des
B
begint met: avec, pour
C
begint met: à, au, à la
D
begint met: à, au, aux

Slide 30 - Quizvraag


Door welke woorden kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
A
me, te, te, la, nous, vous, leur
B
me, te, lui, nous, vous, les
C
me, te, lui, nous, vous, leur
D
nous, vous, leur

Slide 31 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Il demande à moi de l'aider.

A
Il te demande de l'aider.
B
Il demande à m'aider.
C
Il me demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider

Slide 32 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 33 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Jean a répondu au prof.

A
Jean lui a répondu.
B
Jean a lui répondu.
C
Jean l'a répondu.
D
Jean a répondu à lui.

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide