Welke kracht zorgt ervoor dat deze jongen omhoog gaat?
A
Zwaartekracht
B
Magnetische kracht
C
Veerkracht
D
Windkracht
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
ScienceMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welke kracht zorgt ervoor dat deze jongen omhoog gaat?
A
Zwaartekracht
B
Magnetische kracht
C
Veerkracht
D
Windkracht
Slide 1 - Quizvraag
Wat voor kracht wordt NIET hier gebruikt?
A
Zwaartekracht
B
Spankracht
C
Spierkracht
D
magnetische kracht
Slide 2 - Quizvraag
Welke kracht zorgt er voor dat iemand door (te) dun ijs heen zakt ?
A
spierkracht
B
zwaartekracht
C
weerstandskracht
D
veerkracht
Slide 3 - Quizvraag
Wat is geen kenmerk van een kracht?
A
Je kan een voorwerp van richting veranderen
B
Je kan een voorwerp vervormen
C
Je kan een voorwerp van snelheid veranderen
D
Je kan krachten zien
Slide 4 - Quizvraag
Hoe zie je dat er een kracht werkt bij: Een honkballer die een bal terug slaat.
A
verandering van snelheid
B
verandering van richting
C
verandering van vorm,
plastisch
D
verandering van vorm: elastisch
Slide 5 - Quizvraag
Met welke soort vervorming hebben we te maken in de afbeelding?
A
Plastische vervorming
B
Brosse vervorming
C
Mechanische vervorming
D
Elastische vervorming
Slide 6 - Quizvraag
Wat is NIET een effect van krachten:
A
Snelheid verhogen
B
Richting veranderen
C
Vorm veranderen
D
Voorwerpen aantrekken
Slide 7 - Quizvraag
Hoe zie je dat er een kracht werkt bij: Je rekt een veer uit
A
verandering van snelheid
B
verandering van richting
C
verandering van vorm,
plastisch
D
verandering van vorm: elastisch
Slide 8 - Quizvraag
Kan je krachten zien?
A
Ja
B
Nee
C
soms
Slide 9 - Quizvraag
Juist of onjuist 1. Bij een constante snelheid zijn er geen krachten die elkaar tegenwerken 2. Als je stilstaat op de grond dan spelen er geen krachten meer op je lichaam
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist
Slide 10 - Quizvraag
De kracht waarmee de aarde aan de maan trekt heet
A
Wrijvings-
kracht
B
Zwaarte-
kracht
C
Gravitatie-
kracht
D
Span-
kracht
Slide 11 - Quizvraag
Wat voor kracht wordt hier gebruikt?
A
Magnetische kracht
B
Elektrische kracht
C
Zwaartekracht
D
Kleefkracht
Slide 12 - Quizvraag
Op de koorddanser werken twee krachten die elkaar opheffen.
Welke zijn dit ?
A
Kleefkracht, veerkracht
B
Veerkracht, spankracht
C
Spankracht, zwaartekracht
D
Zwaartekracht, luchtweerstand
Slide 13 - Quizvraag
In welke tekening is de zwaartekracht juist getekend.
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 14 - Quizvraag
Wat is bij het TEKENEN van krachten het allerbelangrijkst?
A
Grootte
B
Richting
C
Aangrijpingspunt
D
Allemaal even belangrijk.
Slide 15 - Quizvraag
Welk figuur geeft de spankracht van het touw op het blokje juist aan.
A
a
B
b
C
c
D
geen
Slide 16 - Quizvraag
Hoe groot is de kracht die op de bal wordt uitgeoefend.
A
50N
B
2,6 cm
C
19,2N
D
130N
Slide 17 - Quizvraag
Wat voor kracht wordt hier gebruikt?
A
Kleefkracht
B
Spankracht
C
weerstandskracht
D
veerkracht
Slide 18 - Quizvraag
Je tekent een kracht van 5N. Hoe lang moet de pijl dan zijn bij een krachtenschaal van
1N=^3cm
A
5 cm
B
15 cm
C
6 cm
D
1,67 cm
Slide 19 - Quizvraag
Deze pijl geeft een kracht weer van
A
1 N
B
8 N
C
13 N
D
104 N
Slide 20 - Quizvraag
juist of onjuist 1. Een kracht teken je als een rechte lijn 2. De eenheid van kracht is kg
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist
Slide 21 - Quizvraag
juist of onjuist 1. Plastische vervorming is blijvend 2. Het kraken van een walnoot is een voorbeeld van elastische vervorming
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist
Slide 22 - Quizvraag
juist of onjuist 1. Overal op aarde geeft een weegschaal de zelfde waarde aan als je erop staat 2. Harder opgepompte banden zorgen ervoor dat je minder rolweerstand hebt
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Melvin gebruikt bij een practicum over krachten een krachtmeter. Hij hangt zijn etui aan de krachtmeter. Je ziet een afbeelding van de schaalverdeling van de krachtmeter. Welke kracht geeft de krachtmeter aan?
A
0,80N
B
0,85N
C
0,90N
D
1,15N
Slide 24 - Quizvraag
Een krachtenpijl Fz is 10 cm lang. Bij het plaatje staat 1cm=5 Newton. Hoe groot is de kracht?
A
5N
B
1N
C
10N
D
50N
Slide 25 - Quizvraag
een gewichtheffer heeft een massa van 150 kg. Bereken de zwaartekracht die werkt op de gewichtheffer.
A
147,15 N
B
1471,5 N
C
1500 N
D
150 N
Slide 26 - Quizvraag
Op welke massa werkt een zwaartekracht van 19620 N?
A
1962kg
B
2000kg
C
19.620 kg
D
20.000kg
Slide 27 - Quizvraag
een potlood weegt 35 gram, Hoe groot is de zwaartekracht.
A
35,0N
B
34,3N
C
3,43 N
D
0.343 N
Slide 28 - Quizvraag
juist of onjuist 1. Op de maan is er geen zwaartekracht 2. De zwaartekracht wijst naar het midden van de aarde.
A
bewering 1 is juist
B
bewering 2 is juist
C
bewering 1 en 2 zijn juist
D
bewering 1 en 2 zijn onjuist
Slide 29 - Quizvraag
Op de foto zie je een wijnflessenhouder. De wijnfles en houder zijn in evenwicht. Op welke plaats is het zwaartepunt juist aangegeven?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 30 - Quizvraag
Het zwaartepunt van een voorwerp zit altijd in het midden van het voorwerp
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Hoeveel kracht is er nodig om 1 kilogram op te tillen ?
A
9,8 N
B
98 N
C
10 N
D
1 N
Slide 32 - Quizvraag
Het zwaartepunt van een mens gaat omhoog als de armen omhoog worden gedaan.
A
Waar
B
Onwaar
Slide 33 - Quizvraag
Met rood is het massamiddelpunt/zwaartepunt aangegeven in 3 voorwerpen. Bij welk voorwerp is dit juist gedaan?
A
de cirkel
B
de driehoek
C
het vierkant
D
geen van allen
Slide 34 - Quizvraag
Bij een recht evenredig verband bij een veer, wordt bij een twee keer zo grote kracht de uitrekking van de veer
A
twee keer groter
B
twee keer kleiner
C
even groot
D
vier keer zo groot
Slide 35 - Quizvraag
Een fietser rijd de berg op. Welke krachten werken hem tegen?
A
Zwaartekracht
B
Wrijvingskracht
C
Luchtweerstand
D
Alle 3 genoemde krachten
Slide 36 - Quizvraag
Met welke twee tegenwerkende krachten heeft de fietser te maken ?