Clase 19 Unidad 4. Comunicación, destrezas, reflexión y evaluación

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

¡Bienvenidos chicos y chicas!

Jueves, 13 de febrero de 2024

S.o unidad 4

Week 9

Wat moet je kennen?

Vocabulario unidad 4 (SP-NL NL-SP)

Frases claves unidad 4 (SP-NL NL-SP)

Gramática unidad 4: 

1. Het werkwoord "querer" (willen)

2. Onbepaalde lidwoorden

3. Telbare/no telbare woorden

4. Hay (er is/er zijn)

5. Het werkwoord "gustar" (leuk/lekker vinden)

¿Qué vamos a hacer hoy?

1. Somtoday
2. Objetivos de la unidad 4.
   
3. Repasamos la Gramática de la unidad 4
4. Seguimos con la unidad 4. 
5.  ¡A trabajar!
6. Final de la clase. ¿Qué has aprendido hoy?
   

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Leerdoelen

• Ik kan over eten/drinken en eetgewoontes vertellen.
• Ik kan het werkwoord “querer” (willen) vervoegen.
• Ik ken de onbepaalde lidwoorden in het Spaans.
• Ik kan het weerwoord “ gustar” (leuk/lekker vinden) vervoegen.
• Ik weet wanneer “Hay” (er is/er zijn) in het Spaans moet gebruiken.
• Ik weet wat telbare en niet-telbare woorden zijn.

 

Aan het einde van dit hoofdstuk:

Succescriteria's

• Ik ken 5 Spaanse gerechten en hun ingrediënten.
  
• Ik ken 20 namen van levensmiddelen.
  
• Ik kan aangeven of ik iets wel of niet leuk/lekker vind door middel van het ww gustar.
  
• Ik kan aangeven wat ik wil door gebruik te maken van het ww "querer"
• Ik kan 10 eetgewoontes benoemen.
  
• Ik ken alle woorden en de frases claves van unidad 4
  

Unidad 4. Gramática

¿Qué sabes ya?

Werkwoord "gustar"

Geef de juiste vervoeging van het werkwoord gustar:
"A mi hermano _____ ________ las patatas"

Geef de juiste vervoeging van het werkwoord gustar:
"A Enrique _____ _______ comer pizza."

Geef de juiste vervoeging van het werkwoord gustar:
A vosotros _____ _______ los helados de fresa.

Zet de woorden in de juiste volgorde:
las /gustan/A mí/verduras/mucho/me.

¿Te gusta o no te gusta?

¿Te gusta(n).....?

• Sí, me gusta(n).........
• No, no me gusta (n).........

Mi hermana (querer) ______ viajar a Costa Rica.

1. quiere
2. quieres
3. quere
4. quiero

Vul de juiste vorm van querer in.
Yo... dos plátanos

1. queremos
2. quieres
3. quiere
4. quiero

¿Julia y tú ................. otro helado?
(vervoeg querer)

1. quieres
2. quieremos
3. quieréis
4. queréis

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
Yo (querer) ______ un helado.

1. quiero
2. quieres
3. quiere
4. quero

Kies de juiste vorm van het werkwoord querer (willen):
Carlos _________ comer arroz con carne

1. quiero
2. quiere
3. quere
4. queire

Yo

Tú

Él, ella, usted

Nosotros/as

Vosotros/as

Ellos/as, ustedes

quiero

queréis

quieres

queremos

quiere

quieren

Verplichte opdrachten:

TB (in de klas) U4 Comunicación

 Opdracht 1 t/m 3, 5 en 7 en 8 (en parejas)

TB (in de klas) U4 Destrezas 

Opdracht 1 t/m 6

Si terminas/Als je klaar bent?

WB(huiswerk) U4 Reflexión y Evaluación:

Opdracht 1 t/m 6

Estudia:

Vocabulario  unidad 4

Frases claves unidad 4

Optionele opdrachten:

(verdieping / verbreding)

WB Comunicación 

Opdracht 1 t/m 5

WB Destrezas 

Opdracht 1 t/m 3

¿Cómo has trabajado hoy en clase?

😒🙁😐🙂😃

Leg in je eigen woorden uit wat het leerdoel van deze les was.

Het leerdoel was voor mij duidelijk

😒🙁😐🙂😃

0