Klas 1 Oefenen voor PW Kapitel 3

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Üben für den Test Kapitel 3

Ziel dieser Stunde:

Je weet wat je al goed kent en waar je nog meer aandacht aan moet besteden voor het proefwerk

Keuze

• Je mag zelf kiezen welke opdrachten je in deze Lesson - up gaat doen. Kijk dus wat jij nog nodig hebt om te oefenen!
• Je mag met z'n tweeën werken.
• Als je snel klaar bent, ga je woordjes leren. Dit kun je ook in Quizlet doen.

Bij een rode slide begint er een ander onderdeel.

Oefen de zwakke werkwoorden

Kijk in slide 6 en zie hoe de site eruit ziet en wat je kunt oefenen. De link staat in slide 7.

De stam van een werkwoord in het Duits is ...?

1. de ik-vorm (ich)
2. het hele werkwoord
3. het hele werkwoord min -n
4. het hele werkwoord min -en

Zwakke werkwoorden-  oefen wohnen en regelmatige werkwoorden (volgende slide)

https:

Werkwoorden met stam op -d of -t

Doe de quizvragen

Wat gebeurt er als de stam van een werkwoord eindigt op een
-t of een -d?

Ihr …….(raten) nie was ich gekauft habe!

1. rat
2. rate
3. raten
4. ratet

Wo ……(enden) diese Straße?

1. end
2. ende
3. endet
4. enden

Was ……..(kosten) das Brötchen?

1. kost
2. koste
3. kosten
4. kostet

………(baden) du gerne im Meer?

1. bad
2. bade
3. badest
4. badet

Ich …….(warten) bis den Bus kommt.

1. wart
2. warte
3. wartet
4. warten

Mein Lehrer ……(reden) viel.

1. rede
2. redt
3. redet
4. reden

Oefen haben en sein

Klik op de link in de volgende slide en oefen haben en sein.

https:

Persoonlijk voornaamwoorden in 1e en 4e naamval

• Oefen eerst de rijtjes met ich- mich, du- dich enz.
• Maak de sleepvraag over de voorzetsels met de 4e naamval.
• Bekijk het filmpje met uitleg.
• Doe de quizvragen.

ich

du

er

sie

es

wir

ihr

sie

Sie

wer

was

mich = mij

dich - jij

ihn = hem

sie = haar

es = het

uns = ons

euch = jullie

sie = hen

Sie = u

wen = wie

was = wat

durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

   door

  voor

  zonder

   om

   tot

  tegen

langs

Voorzetsels 4e naamval

durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

0

Gegen …… (wie) spielen wir morgen?

1. wie
2. wem
3. wen
4. wer

Er bist mein bester Freund! Ich kann nicht ohne ….. (hem).

1. er
2. ihm
3. ihn
4. sie

Wir haben für …… (jullie) ein Eis gekauft

1. euch
2. euer
3. ihr
4. sie

Meine Eltern helfen mir immer. Durch …… (hen) habe ich gute Noten.

1. die
2. sie
3. ihr
4. ihn

Meine Katze ist tot. Es ist schade um ….. (haar).

1. es
2. ihr
3. sie
4. euch

Woordjes leren

• zelf woordjes opschrijven
• woordjes oefenen met Quizlet

Schrijf woordjes in het Duits
op die over eten en drinken gaan

Leer de woordjes in Quizlet

https://quizlet.com/_4g94kf   Lernliste D

https://quizlet.com/_4g9ga9  Lernliste J

https://quizlet.com/_6t8rue Lernliste rode sterretjes!

Hast du noch Fragen?

Frage deine Lehrerin!

Was hast du gelernt?