4BBL Hoofdstuk 1 Rekenen

4BBL Wiskunde
Leg je boek, rekenmachine en pen klaar.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4BBL Wiskunde
Leg je boek, rekenmachine en pen klaar.

Slide 1 - Tekstslide

In de klas
- Je komt binnen zonder jas, mobiel, oortjes. Deze blijven weg tijdens de les.
- Je legt je spullen klaar op tafel. 
- Geen boek/rekenmachine bij je? Ander vak, uur inhalen.
- Je krijgt uitleg, maakt opdrachten en kijkt deze na. Je kan altijd verder werken aan de planner. Je mag ook werken aan een ander vak als je klaar bent of vragen om een extra opdracht. 
- Je bent aan het werk totdat de docent zegt dat je je spullen op mag ruimen.

- Tijdens pauze of leswisseling naar de wc. 
- Geen eten/drinken tijdens de les.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe werken we bij wiskunde?
Van elke paragraaf maakt iedereen de opdrachten met het cirkeltje ervoor.
- Vind je het lastig? Maak dan ook de opdrachten met het vierkantje.
- Wil je extra uitdaging? Maak dan ook de opdrachten met het sterretje.

Kijk na elke paragraaf je opdrachten na. Vraag je docent naar een antwoordenboekje in de les. Laat zien met een andere kleur dat je hebt nagekeken (met krullen, streepjes en verbeteringen).




Slide 3 - Tekstslide

Werken aan planner
Van elke paragraaf maakt iedereen de opdrachten met het cirkeltje ervoor.
- Vind je het lastig? Maak dan ook de opdrachten met het vierkantje. Perronuur!
- Wil je extra uitdaging? Maak dan ook de opdrachten met het sterretje.

Kijk na elke paragraaf je opdrachten na. Vraag je docent naar een antwoordenboekje in de les. Laat zien met een andere kleur dat je hebt nagekeken (met krullen, streepjes en verbeteringen).

Klaar? 
- Verder werken aan de planner. 
- qWistig raadsels achterin boek.
- Maak een Kahoot bij dit hoofdstuk of een deel van het hoofdstuk. Laat hem controleren door je docent, want dan kan de klas jouw kahoot doen!

Werk niet af? Thuis afmaken/perronuur.




Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 Rekenen
- Lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd omrekenen en kleine bewerkingen mee maken. 
- Rekenen met snelheid en munteenheden.

Slide 5 - Tekstslide

1.1 Lengte

Slide 6 - Tekstslide

1.1 Lengte Vuistregels
Hoe lang is een volwassene?

Hoe hoog is 1 verdieping?

Hoe groot is 1 stap?

Hoe lang is 1 auto?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

1.2 Oppervlakte
Vraag: Hoeveel are is de oppervlakte van de tuin?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

1.3 Gewicht
Vuistregel: Hoeveel weegt een volwassene ongeveer?

Vraag: Brent bakt broden. Hij heeft een zak met 3kg meel. Voor 1 brood is 450g meel nodig. Hoeveel broden kan hij bakken?

Slide 11 - Tekstslide

1.4 Inhoud

Slide 12 - Tekstslide

1.4 Inhoud
Vraag: Henk is 23 jaar en gebruikt de maximale hoeveelheid. Hoeveel milliliter hoestdrank neemt Henk per dag in?

Vraag: In de fles zit 3dl hoestdrank. Na hoeveel dagen is de fles leeg?

Vraag: Het kind van Chantal is 18 maanden oud. Hoeveel milliliter hoestdrank mag Chantal haar kind geven per dag?

Slide 13 - Tekstslide

1.5 Rekenen met tijd

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

1.6 Eenheden van snelheid
1. Een shovel rijdt met een snelheid van 9,7m/s. Laat zien met een berekening dat zijn snelheid afgerond 35km/u is. 

2. Saskia loopt met een snelheid van 12.2km/u. Bereken haar snelheid in meter per seconde. Rond af op 1 decimaal.

Slide 16 - Tekstslide

1.6 Eenheden van snelheid
1. Uger schaatst de 500m in 42,2 seconden. Bereken zijn snelheid in meter per seconde. Rond af op 1 decimaal. 

2. Bereken zijn snelheid in km/u. Rond af op 1 decimaal. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

1.6 Eenheden van snelheid
Vuistregel:
- Je loopt ongeveer 5 km/u.
- Je fietst ongeveer 15 km/u.

1. Over een wandeltocht van 20km doe je ongeveer ..... uur. 
2. Over een fietstocht van 90km doe je ongeveer .... uur. 
3. In 5,5 uur fiets je ongeveer .... km. 
4. In 2,5 uur wandel je ongeveer .... km.


Slide 20 - Tekstslide

1.7 Munteenheden
1 euro = 10,5116 Zweedse kronen

1. Julia wil € 60 inwisselen voor Zweedse kronen. Hoeveel Zweedse kronen krijgt zij? Rond af op 2 decimalen. 

2. Julia heeft nog 250 Zweedse kronen over. Bereken hoeveel euro dit is. 


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide