Le subjonctif = De aanvoegende wijs

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FrançaisVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plan du cours
1. Révision
2. Explications du Subjonctif = De aanvoegend wijs
2. Exercices interactifs
3. Le travail du jour en autonomie,
4. Les buts sont atteints ?

Slide 2 - Tekstslide

1. Révision: Geef de nous-vorm van deze werkwoorden: donner, finir, vendre

Slide 3 - Open vraag

Wat moeten we weten over de subjonctif?


Twee dingen:
1.  Wanneer gebruiken we de subjonctif?
2.  Hoe vormen we de subjonctif?

Slide 4 - Tekstslide

1a. Wanneer gebruiken we de subjonctif? (Manuel, blz. 72-73)
Je gebruikt deze werkwoordsvorm heel vaak in het Frans. 
1) De subjonctif wordt gebruikt in een bijzin die met "que" begint, en ALLEEN als  als in de hoofdzin het volgende wordt uitgedrukt: een wil/wens, een noodzaak, een gevoel, een twijfel, een mogelijkheid/onmogelijkheid. 
Bijvoorbeeld: Je veux que tu fasses tes devoirs...
               

Slide 5 - Tekstslide

1b. Wanneer gebruiken we de subjonctif?


Let op: na andere voegwoorden zoals parce que en après que volgt geen subjonctif!

Slide 6 - Tekstslide

2. Le subjonctif: de vorm
-Je maakt het met behulp van de nous-vorm als uitgangspunt te nemen en -ons te vervangen door de uitgangen van de subjonctif: -e, -es, -e, -ions, -iez, -ent.
-ER w.w. : parler → parlons →  parl-    Je veux que tu parles.
-IR ww.: finir → finissons → finiss-      Elle a peur qu'il finisse.
-RE ww.: vendre → vendons → vend-                                                                                                               Il doute que nous vendions...

Slide 7 - Tekstslide

donner (donnons)
finir 
(finissons)
vendre (vendons)
je
donne
finisse
vende
tu
donnes
finisses
vendes
il
donne
finisse
vende
nous
donnions
finissions
vendions
vous
donniez
finissiez
vendiez
ils
donnent
finissent
vendent
Stap 2:
Voeg de uitgangen toe.
-e, -es, -e, -ions, -iez, -ent
2a. De subjonctif van regelmatige werkwoorden


Slide 8 - Tekstslide

2b. De subjonctif van onregelmatige werkwoorden


je
tu
il
nous
vous
ils
être
sois
sois
soit
soyons
soyez
soient
avoir
aie
aies
ait
ayons
ayez
aient
pouvoir
puisse
puisses
puisse
puissions
puissiez
puissent
faire
fasse
fasses
fasse
fassions
fassiez
fassent
aller
aille
ailles
aille
allions
alliez
aillent

Slide 9 - Tekstslide

Le McBaguette, existe-t-il?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Video

Le Quick'n Foie Gras, existe-t-il?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Le Croque McDo, existe-t-il?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Quelles sont tes connaissances sur le subjonctif?
A
bonnes
B
mauvaises
C
moyennes

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Video

Subjonctif - C'est quel verbe?

Il est possible qu'il *puisse* réussir.
A
avoir
B
vouloir
C
savoir
D
pouvoir

Slide 18 - Quizvraag

Subjonctif ou pas?
"Je suis content que nous sommes/soyons amis"
A
Subjonctif
B
Geen subjonctif

Slide 19 - Quizvraag

Subjonctif - C'est quel verbe?

Je doute qu'il *soit* à l'heure.
A
faire
B
être
C
aller
D
avoir

Slide 20 - Quizvraag

Subjonctif ou pas?
"Je voudrais que tu viens/viennes à la fête"

A
Geen subjonctif
B
Subjonctif

Slide 21 - Quizvraag

Subjonctif ou pas?
"Il faut que je fais/fasse mes devoirs"
A
Subjonctif
B
Geen subjonctif

Slide 22 - Quizvraag

Je pense qu'il ____ tard.
A
est
B
soit
C
sera
D
va être

Slide 23 - Quizvraag

Vous avez peur qu'il ____ voir la police.
A
va
B
aille
C
ira
D
va aller

Slide 24 - Quizvraag

j'espère que tu ____ un résultat négatif demain.
A
as
B
auras
C
vas avoir
D
aies

Slide 25 - Quizvraag

Je ne crois pas que vous _____ attention.
A
faites
B
fassiez

Slide 26 - Quizvraag

Arrête avant qu'ils ne _____ ton télephone.
A
prend
B
prenne
C
prennent

Slide 27 - Quizvraag

Il faut que tu _____ la vérité.
A
sais
B
saches

Slide 28 - Quizvraag

Je remarque que vous _____ (compter) sur moi.

Slide 29 - Open vraag

5. Je souhaite qu'il _____ (pouvoir) t'aider.

Slide 30 - Open vraag

6. Je regrette que vous _____________ (faire) très peu de sport.

Slide 31 - Open vraag

7. Il vaut mieux que tu _____________ (être) présent à la réunion.

Slide 32 - Open vraag

8. Je doute que vous ___________ (vouloir) nous aider.

Slide 33 - Open vraag

14. Je ne pense pas que vous __________ (arriver) à l’heure.

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Video




Faites: exercices 11 A/D
Bonne chance

Slide 36 - Tekstslide