Herhaling Prepositions


Prepositions
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Prepositions

Slide 1 - Tekstslide

Welke prepositions zijn er?
Prepositions of time: deze zeggen iets over wanneer iets gebeurt.

Prepositions of place: deze zeggen iets over waar iets gebeurt.

Prepositions of movement: deze zeggen iets over waarheen/naartoe  iets gebeurt.

Slide 2 - Tekstslide

Prepositions of time
in
maanden, jaren, eeuwen, lange periodes
on
dagen en datums
at
precieze tijd
for
hoe lang
since
sinds wanneer
during
tijdens
in
maanden, jaren, eeuwen, lange periodes
on
dagen en datums
at
precieze tijd
for
hoe lang 
since
sinds wanneer
during
tijdens
Prepositions of time
on time
op de geplande tijd
in time
met genoeg tijd over
from...till / until
van...tot (dat)
around
rond
by
tegen
before / after
voor / na

Slide 3 - Tekstslide

Prepositions of place
in
gesloten ruimtes, geografische locaties
on
oppervlaktes, openbaar vervoer
at
punten, instituties, bij...
next to / beside
naast
between
tussen (2)
among
tussen (>2)
behind
achter

in front of
voor
above
boven (hoger dan)
over
boven (verticaal hoger)
near / close to
dichtbij
below
lager dan
under (underneath / beneath)
recht onder

Slide 4 - Tekstslide

Prepositions of movement
through                                               walk by 
door (heen)                                              langs lopen
up                                                          across
omhoog                                                    over
down                                                     along
omlaag                                                      langs
over                                                        away from
beweging over iets                                 weg van
under                                                     towards
beweging onder iets                              naartoe
into / out of                                           from
naar binnen / naar buiten                     vandaan
step on/off                                             for
opstappen / afstappen                           voor

Slide 5 - Tekstslide

Kies het juiste voorzetsel
I am ____ school on Monday.
A
in
B
on
C
at
D
between

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
John walked ____ the room.
A
on
B
at
C
over
D
into

Slide 7 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
We are exactly ____ just as planned.
A
on time
B
in time
C
during
D
since

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
I got my homework done ____ for the lesson, I even had some time left.
A
on time
B
in time
C
between
D
during

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
I am ____ my friend's house.
A
by
B
at
C
over
D
up

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
You need to go ____ the stairs.
A
up
B
under
C
above
D
over

Slide 11 - Quizvraag

Exercise
Type the missing preposition

Only use in on and at and only type the missing word

Slide 12 - Tekstslide

___ the kitchen

Slide 13 - Open vraag

___ the floor

Slide 14 - Open vraag

___ Japan

Slide 15 - Open vraag

___ work

Slide 16 - Open vraag

___ home

Slide 17 - Open vraag

___Christmas

Slide 18 - Open vraag

___ the evening

Slide 19 - Open vraag

___ Christmas evening

Slide 20 - Open vraag

___ the weekend

Slide 21 - Open vraag

___the first of April

Slide 22 - Open vraag

Exercise
Type the whole sentence with the correct preposition filled in

Only use in on and at

Slide 23 - Tekstslide

1. There's some coffee __the shelf ___the cupboard.

Slide 24 - Open vraag

2. My friend works___a chemist's___the town centre.

Slide 25 - Open vraag

3. There's a cinema___the corner___the end of the street.

Slide 26 - Open vraag

4. On Sundays Mr. Smith stays___home and works ___the garden.

Slide 27 - Open vraag

5. She's going to a conference in Spain ___ a week.

Slide 28 - Open vraag

6. Do you enjoy driving ____night?

Slide 29 - Open vraag

7. I'm taking my driving test____ten to four ____ September first.

Slide 30 - Open vraag

8. Did he send you a card____your birthday?1

Slide 31 - Open vraag

Exercise
Type only the missing preposition
Choose the most logical preposition for each sentence

Slide 32 - Tekstslide

1) He's swimming __the river.

Slide 33 - Open vraag

2) Where's Julie? She's __school.

Slide 34 - Open vraag

3) The plant is __the table.

Slide 35 - Open vraag

4) There is a spider __the bath.

Slide 36 - Open vraag

5) Please put those apples __ the bowl.

Slide 37 - Open vraag

6) Frank is __holiday for three weeks.

Slide 38 - Open vraag

7) There are two pockets __this bag.

Slide 39 - Open vraag

8) I read the story __the newspaper.

Slide 40 - Open vraag

9) The cat is sitting __the chair.

Slide 41 - Open vraag

10) Lucy was standing __the bus stop.

Slide 42 - Open vraag

11) Lucy is arriving __February the 13th __eight o'clock __the morning.

Slide 43 - Open vraag

12) The weather is often terrible __London __January.

Slide 44 - Open vraag

13) It's better to get taxi if you are out alone __night.

Slide 45 - Open vraag

14) She got married __September.

Slide 46 - Open vraag

15) They usually go to the south of France __the summer.

Slide 47 - Open vraag

16) Columbus sailed __ the Americas
__the 16th century.

Slide 48 - Open vraag

17) The Beatles were popular
__the 1960s.

Slide 49 - Open vraag

18) I graduated __university
__2001.

Slide 50 - Open vraag

19) His birthday is __June.

Slide 51 - Open vraag

10) I usually go __my parents' house __
Christmas. We eat turkey together __
Christmas Day.

Slide 52 - Open vraag