In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Trappen van vergelijking
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Spot
Brownie
Slide 4 - Tekstslide
Basisregel
- Vergrotende trap: woord + -er
- Overtreffende trap: woord + -est
old
older
oldest
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Trappen van vergelijking
Words with 3 or more syllables
(Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Vergrotende trap: more
- Overtreffende trap: most
expensive
more expensive
most expensive
Slide 8 - Tekstslide
intelligent
more intelligent
most intelligent
Slide 9 - Tekstslide
Trappen van vergelijking
Je weet hoe je trappen van vergelijking gebruikt bij woorden met één en met drie of meer lettergrepen, maar wat moet je doen bij woorden met twee lettergrepen?
Slide 10 - Tekstslide
Trappen van vergelijking
Je weet hoe je trappen van vergelijking gebruikt bij woorden met één en met drie of meer lettergrepen, maar wat moet je doen bij woorden met twee lettergrepen?
Bij woorden met twee lettergrepen moet je kijken naar waar het woord op eindigt!
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
2 lettergrepen zonder -le, -er, ow, y
+2 lettergrepen: more / most
boring - more boring - most boring
famous - more famous - most famous
wonderful - more wonderful - most wonderful
incredible - more incredible - most incredible
Slide 13 - Tekstslide
Onregelmatige vormen
good - better - best
bad - worse - worst
few - fewer - fewest
little - less - least
many - more - most
much - more - most
Slide 14 - Tekstslide
LET OP:
last = de laatste
latest = de nieuwste
older /elder
elder alleen bij vergelijking gezinsleden; my elder brother
Slide 15 - Tekstslide
Practice!
Slide 16 - Tekstslide
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: Tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest
Slide 17 - Quizvraag
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: big?
A
bigger - biggest
B
more big - most big
C
biger - bigest
D
bigier - bigiest
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst
Slide 19 - Quizvraag
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: famous?
A
famouser- famousest
B
more famous- most famous
C
famousser - famoussest
D
more famouser - most famousest
Slide 20 - Quizvraag
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: incredible?
A
incredibler- incrediblest
B
more incredibler - most incrediblest
C
incredibleer - incredibleest
D
more incredible - most incredible
Slide 21 - Quizvraag
Wat zijn de trappen van vergelijking voor: important?
A
importanter -importantest
B
more important - most important
C
more importanter - most importantest
D
importantly - importantliest
Slide 22 - Quizvraag
Trappen van vergelijking: Our sauna at home is ... (hot) than the sauna in this wellness.
Slide 23 - Open vraag
Trappen van vergelijking: This is the... (nice) class.
Slide 24 - Open vraag
What is your (funny) ...... subject at school?
Slide 25 - Open vraag
Welk rijtje is juist?
A
Good - Better -the Best
B
Good - Gooder - Goodest
C
Beautiful - Beautifuler - Beautifulest
D
Small - More small - Most small
Slide 26 - Quizvraag
Welk rijtje klopt niet?
A
nice - nicer - the nicest
B
happy - happier - the happiest
C
bad - badder -the baddest
D
beautiful - more beautiful - the most beautiful
Slide 27 - Quizvraag
That group is _____ the other group.
A
the more serious
B
the most serious
C
more serious than
D
most serious than
Slide 28 - Quizvraag
My sister has a ___ room than I have.
A
big
B
bigger
C
biggest
D
more bigger
Slide 29 - Quizvraag
I drive ___ than my husband.
A
safe
B
safer
C
safest
D
most safe
Slide 30 - Quizvraag
The teacher likes to have the ___ talks.
A
dull
B
duller
C
dullest
Slide 31 - Quizvraag
It is _____ than ever to find good football players.
A
more difficult
B
difficulter
C
most difficult
D
difficultest
Slide 32 - Quizvraag
Who is the (good) .... football player in the world?
A
better
B
gooder
C
goodest
D
best
Slide 33 - Quizvraag
The ... (little) you can do is study for the tests.
A
leasest
B
least
C
littlest
D
less
Slide 34 - Quizvraag
What is your ... (bad) subject at school?
A
badder
B
worse
C
worst
D
baddest
Slide 35 - Quizvraag
Vertaal de zinnen in het Engels: Tom is sterker dan Tim.