1.2 (Havo) Vermogen en energie / 1.1 (Vwo) Elektrische energie opwekken

1.2 (Havo) Vermogen en energie / 1.1 (Vwo) Elektrische energie opwekken
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

1.2 (Havo) Vermogen en energie / 1.1 (Vwo) Elektrische energie opwekken

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen nakijken
10 min
-Vermogen
15 min
-Energie
15 min
-Oefenen
30 min

Slide 2 - Tekstslide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 1.2 (Havo) Vermogen en energie / 1.1 (Vwo) Elektrische energie opwekken

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Tekstslide

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.
  • Je kunt berekeningen maken met het verband tussen energie, vermogen en tijd.
  • Je kunt toelichten wat er wordt bedoeld met (geleverd of opgenomen) elektrisch vermogen.
  • Je kunt kleine, alledaagse en zeer grote hoeveelheden energie weergeven in joule, met voorvoegsels of met machten van 10.

Slide 5 - Tekstslide

Wat weten we nog over vermogen (P), stroom (I) en spanning (U)?

Slide 6 - Woordweb

Vermogen
Verschillende apparaten verbruiken een verschillende hoeveelheid elektrische energie. Een TV verbruikt veel meer energie dan een bureaulamp.

Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie per seconde gebruikt wordt door een apparaat.
Vermogen wordt gemeten in Watt (W).

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen
Niet alle apparaten gebruiken een constant vermogen, een mobiel verbruikt meer vermogen tijdens het spelen van een spelletje dan wanneer het uit staat.

Op labels staat dan vaak het maximale vermogen dat het apparaat kan gebruiken.

Sommige apparaten zoals een lamp verbruiken wel een constant vermogen.

Slide 8 - Tekstslide

Vermogen berekenen
Het vermogen is afhankelijk van de spanning en stroomsterkte. Het vermogen geeft aan hoeveel energie er per seconde verbruikt wordt.

Spanning = hoeveel elektrische energie deeltjes bij zich hebben. Hoe meer energie ze dragen, hoe meer een apparaat het gebruikt, hoe hoger het vermogen.

Stroomsterkte = hoeveel deeltjes er per seconde bewegen. Hoe meer deeltjes er bewegen hoe meer energie het kan afgeven, hoe hoger het vermogen.


Slide 9 - Tekstslide

Vermogen berekenen
Let op, het stuk hieronder staat alleen in het Havo boek maar Vwo moet dit ook kunnen!

Je kan het vermogen berekenen met de volgende formule:
vermogen = spanning x stroomsterkte

Of in symbolen:
P = U x I
P = vermogen in Watt (W)
U = Spanning in Volt (V)
I = Stroomsterkte in Ampère (A)


Slide 10 - Tekstslide

Bereken het vermogen van een lamp, met een stroomsterkte van 15 A en 230 V. Maak gebruik van het stappenplan.

P = U x I

Slide 11 - Open vraag

Energieverbruik berekenen
Soms moet je weten hoeveel elektrische energie een apparaat verbruikt, dit noem je het energieverbruik berekenen.
Hiervoor gebruik je het vermogen, want dit geeft aan hoeveel energie je per seconde gebruikt.

En je gebruikt de tijd dat het apparaat heeft aangestaan.

E = P x t


Slide 12 - Tekstslide

2 manieren
E = P x t kan je op 2 manieren uitrekenen:
  1. E = energieverbruik in Joule (J)
    P = vermogen in Watt (W)
    t = de tijd in seconden

  2. E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
    P = vermogen in kiloWatt (kW)
    t = tijd in uren

Methode 1 wordt veel gebruikt op voedingslabels (aantal kJ/calorieën).

Methode 2 wordt gebruikt om energie te berekenen in huizen.




Slide 13 - Tekstslide

Een elektrische verwarmingsplaat heeft een vermogen van 900 W. Bereken het energieverbruik in J en in kWh als de plaat een half uur aanstaat.

E = P x t

Slide 14 - Open vraag

Omzetten
1 kWh = 3,6 MJ

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel Joule is 3,1 kWh?
A
8,6107J
B
11.160 J
C
11.160.000 J
D
8,6104J

Slide 16 - Quizvraag

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Havo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 2:
1 t/m 8

Vwo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 1:
5 t/m 8

Slide 17 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 18 - Tekstslide