H6 Lezen

Wat gaan we deze les doen?
  • Korte herhaling van H4 + H5
  • Uitleg over H6

Doelen van deze les: 
  • Ik weet welke functies verschillende tekstdelen hebben. 

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we deze les doen?
  • Korte herhaling van H4 + H5
  • Uitleg over H6

Doelen van deze les: 
  • Ik weet welke functies verschillende tekstdelen hebben. 

Slide 1 - Tekstslide

Lezen H4

Slide 2 - Tekstslide

Argumentatie (1)
Enkelvoudige argumentatie: de schrijver onderbouwt zijn argument met één standpunt. 

Slide 3 - Tekstslide

Argumentatie (1)
Nevenschikkende argumentatie: de schrijver onderbouwt zijn standpunt met meerdere argumenten.

Slide 4 - Tekstslide

Argumentatie (1)
Onderschikkende argumentatie: de schrijver onderbouwt zijn standpunt met meerdere argumenten. Het argument onderbouwt hij met een ondersteunend argument.

Slide 5 - Tekstslide

Argumentatie (2)
Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt niet kloppen. Dit wordt weerleggen genoemd. Met een weerlegging ontkracht je een argument of een tegenargument.

Slide 6 - Tekstslide

Lezen H5

Slide 7 - Tekstslide

Lezen H5 + H6
Een tekstgedeelte (een of meer zinnen of een of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord.

Functiewoorden H5: argument, conclusie, standpunt of voorbeeld, aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling

Functiewoorden H6: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling


Slide 8 - Tekstslide

Lezen H5 + H6
Vind je het nog lastig? Of weet je niet meer zo goed wat functiewoorden zijn?

Bekijk dan nog eens het filmpje op de volgende slide. 


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Oefenen!
We maken samen opdracht 1.

Lees de omschrijvingen A t/m F: omschrijvingen van functiewoorden Lees daarna de teksten 1 t/m 4. Welk functiewoord hoort bij welke tekst?

Slide 11 - Tekstslide

A: Afweging - De schrijver heeft bijvoorbeeld voor- en nadelen gegeven of voor- en tegenargumenten. Nu moet hij bepalen wat het belangrijkste is, voordat hij een conclusie trekt. Afwegen is dus zoiets als 'vergelijken'. 

B: Anekdote - De schrijver vertelt een (waargebeurd en meestal grappig) verhaaltje als illustratie (voorbeeld) bij het onderwerp van een tekst. Anekdotes komen nogal eens voor aan het begin van een tekst (zie tekst 1).

C: Definitie - Zeer nauwkeurige omschrijving van een woord of begrip. 

D: Nuancering - Een nuancering is een verfijning of een kleine aanpassing van een bewering of stelling. De schrijver geeft bijvoorbeeld eerst zijn mening over iets en formuleert die vervolgens iets preciezer of maakt die mening wat minder zwart-wit.

E: Tegenwerping - Een tegenwerping is een reactie op een bepaalde mening of stelling. De ene persoon vindt iets, de ander stelt daar een andere opvatting tegenover. Een tegenwerping kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening.

F: Vraagstelling - De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak zelfstandig de overige opdrachten van Lezen H6.

Je maakt deze opdracht niet online, maar uit het boek!

Slide 13 - Tekstslide

In hoeverre heb je het lesdoel gehaald:
Ik kan de functie van een tekst(gedeelte) herkennen en daar een functiewoord bij plaatsen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Huiswerk

Lezen H6
Je maakt deze opdracht niet online, maar uit het boek!


Slide 15 - Tekstslide

Lever hier de opdrachten van Lezen H5 in.

Slide 16 - Open vraag