Adverbs and Adjectives


Adjectives and Adverbs
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Aim of this lesson
You know:
  • the difference between adjectives and adverbs
  • how to form them
  • how to use them

Slide 2 - Tekstslide

Adjectives 


(bijvoegelijke naamwoorden)

1. Frank is a good singer 
2. My brother is a careful driver.
Een bijvoegelijk naamwoord beschrijft iets of iemand. Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord. (Zelfstandig naamwoord vinden door de, het, een ervoor zetten).

Slide 3 - Tekstslide

 Adverbs
1. Frank sings well. 
2. My brother drives carefully.

Bijwoorden kunnen andere woorden beschrijven. Een bijwoord zegt bijvoorbeeld hoe iets gebeurt, of hoe iets gedaan wordt. Het zegt iets over een werkwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
1. My teachers are nice.
2. That car looks beautiful.
3. Haggis smells awful.

Na koppelwerkwoorden zoals: to be (zijn), to seem (lijken), to feel (zich voelen) + to look (eruitzien), to smell (ruiken), to sound (klinken), to taste (smaken) gebruik je geen bijwoord, maar een bijvoegelijk naamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoegelijk naamwoord. 

1. Frank is an extremely good singer.
2. My brother is an awfully careful driver.
3. It's an absolutely perfect video clip.


Slide 6 - Tekstslide

Bijwoorden :       -ly
De meeste bijwoorden maak je door -ly achter het bijvoegelijk naamwoord te zetten.     
Beautiful - beautifully

Let op! Soms verandert de spelling van het bijwoord. 
Terrible - terribly
Easy - easily

Slide 7 - Tekstslide

Vervolg bijwoorden
Er zijn ook onregelmatige bijwoorden. Het bijwoord van good is bijvoorbeeld well - She's a good performer. She performs well. 

Een aantal bijwoorden heeft dezelfde vorm als het bijvoegelijk naamwoord. 
Fast (snel), fair (sportief/eerlijk), low (laag), high (hoog), hard (hard), long (lang), late (laat), loud (luid) en straight (onmiddelijk) - He's a fast driver, He drives fast






Slide 8 - Tekstslide


Max is a ... singer.
A
Good
B
Well

Slide 9 - Quizvraag


You can ... open the box.
A
Easy
B
Easily
C
Easyly

Slide 10 - Quizvraag


He drives the car ...
A
Carefully
B
Careful

Slide 11 - Quizvraag


Jamie Oliver cooks ...
A
Fantastic
B
Fantasticly
C
Fantastically

Slide 12 - Quizvraag


This hamburger tastes ...
A
Awful
B
Awfully

Slide 13 - Quizvraag


Madonna is a ... singer.
A
Terribly
B
Terrible

Slide 14 - Quizvraag


That pizza smells ...
A
Nicely
B
Nice

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Link