Les 1

Les 1
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson

1. Check homework.
2. Song: Empire State of Mind 
     ex. 11 (p. 14)
3. Grammar: the/a/an
3. Pronunciation "A" (p. 48)
4. Study stone 11  (8 minutes)
5. Work on homework.









Today's Lesson

Slide 2 - Tekstslide

Homework:
Tuesday January 28th

Do: 
12, 13, 14 (p. 14-16)

Study: 
Theme words (p. 48) + stone 10 (p. 50) 
+ grammar 11 (p. 27) 



Slide 3 - Tekstslide

Homework:
Wednesday February 21st.

Do: 
12, 13, 14 (p. 14/15)

Study: 
Vocabulary A (p. 48) + stone 11 (p. 50) 




Slide 4 - Tekstslide

Les 2

Slide 5 - Tekstslide

Today's lesson

1. Check homework.
2. Grammar: the/a/an + practise.
3. House boardgame!
4. Pronunciation "C" (p. 49)
5. Work on homework.









Today's Lesson

Slide 6 - Tekstslide

Homework:
Tuesday February 20th.

Do: 
12, 13, 14 (p. 14/15)

Study: 
Vocabulary A (p. 48) + stone 11 (p. 50) 
+ grammar 12 (p. 27) 



Slide 7 - Tekstslide

Grammar 11:
A / An / The

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoorden
In het Engels: articles.

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naanwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die IN UITSPRAAK beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bicycle
a car                  a door               a room
 

Slide 10 - Tekstslide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die IN UITSPRAAK beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 11 - Tekstslide

Let op!
Wat geldt is DE UITSPRAAK!

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je a.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je an.

Voorbeelden hiervan op de volgende slide.
 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 13 - Tekstslide

Lidwoord THE
DE of HET vertaal je in het Engels beide met THE.

In THE living room, there is a table.
THE table is round.

Slide 14 - Tekstslide

Je gebruikt THE niet
- bij algemene zaken:
"In summer I like to go swimming. (en niet "In THE summer..")
"I always have breakfast at 7.00." (en niet "..have THE breakfast..")
- als je het over een specifieke dingen hebt, gebruik je WEL THE:
"Do you remember THE summer of 2016?" (gaat alleen over de zomer van 2016)
"THE breakfast we had at that hotel was delicious." (gaat alleen over dat ontbijt)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Let's practise: do ex. 30 (p. 30/31)

Slide 17 - Tekstslide

Let's play a game!

Slide 18 - Tekstslide

Homework:
Friday February 23rd.

Do: 
15ab, 16 (p.16/17)

Study: 
Vocabulary A (p. 48) + stone 11 (p. 50) 
+ grammar 12 (p. 27) 



Slide 19 - Tekstslide

Today's lesson

1. Check homework.
2. What is it?
3. Grammar: articles
3. Watch Newsround + make notes!
4. Pronunciation "F" (p. 49)
5. Study stones, vocabulary.










Today's Lesson

Slide 20 - Tekstslide

Homework:
Friday February 23rd.

Do: 
15ab, 16 (p.16/17)

Study: 
Vocabulary A (p. 48) + stone 11 (p. 50) 
+ grammar 12 (p. 27) 



Slide 21 - Tekstslide

What is it?

Slide 22 - Tekstslide

It's a slug!

Slide 23 - Tekstslide

Practise makes perfect!

Slide 24 - Tekstslide

Design your dream house!
You are going to design your own dream house! 🏡
  1. First, make a drawing, either digitally or on paper. Your dream house can be a traditional building like a villa, a cottage or even a castle, but it can also be a modern, futuristic one.
  2. Make sure your dream house has at least four different rooms. Think about what you can do in each room. Also think about the location of the house and how to get there.


  • 3. Are you done? Then,  Describe your dream house, its rooms and how to get to it. 
  • Use Sentences from Stone 10, Stone 11 and Stone 12
  • I can use words to describe my house and its location 
  • I know how and when to use grammar11  the, a, an; Grammar 12 Imperative; Grammar 13 a  Present continous and Grammar 13 b Present Simple

  • Deadline: 

Slide 25 - Tekstslide