Vul het juiste modaal werkwoord in.1. Je mag / moet hier niet parkeren.
2. Je kan / wil toch met haar meegaan?
3. Zullen / Willen we beginnen?
4. Je mag / moet hier niet roken.
5. Je mag / zal geen sigaretten kopen, als je geen 18 bent.
6. Kan / Mag jij goed Nederlands spreken?
7. Moet / Mag je morgen werken?
8. We kunnen / moeten misschien met de fiets naar school gaan?
9. Thomas wil / kan geen kinderen.
10.Hanna wil / mag wel kinderen, maar ze zal / mag nog even moeten wachten.