H1: nakijken huiswerk, uitleg/herhaling hoofd- en bijzinnen, uitleg bedrijvend/lijdende vorm

- Nakijken hw, uitleg hoofd- en bijzinnen

- Extra vwo: bedrijvende en lijdende vorm

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Nakijken hw, uitleg hoofd- en bijzinnen

- Extra vwo: bedrijvende en lijdende vorm

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

3HV:

- Je kent diverse zinsdelen benoemen, denkend aan wwg/nwg, ond, lv, mv, vzv en bwb.

- Je kunt de hoofd- en bijzinnen in een samengestelde zin benoemen.


3V:

- Je weet wat een bedrijvende en lijdende vorm is en kunt die herkennen in zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

H: Naar aanleiding van jouw verzoek om informatie sturen we je dit pakket toe.
V: Volgens meteorologen bedreigt een zeer zware storm de oostkust van de VS.

Slide 3 - Open vraag

Havo:

Wwg = sturen toe

Ond = we

Lv = dit pakket

Mv = je

Bwb = naar aanleiding van jouw verzoek om informatie

-----------------------------------

Bvb:

van jouw verzoek om informatie -> aanleiding

jouw -> verzoek

om informatie -> verzoek

Vwo:

Wwg= bedreigt

Ond = een zeer zware storm

Lv = de oostkust van de VS

Bwb = volgens meteorologen

-------------------------------

Bvb:

zeer -> zware

zware -> storm

van de VS -> oostkust

Slide 4 - Tekstslide

Vul aan: informeren.... , twijfelen...., vertrouwen.....

Slide 5 - Open vraag

Kun je zelf een werkwoord bedenken
waar een vast voorzetsel bij hoort?

Slide 6 - Woordweb

Wat is volgens jou het verschil (tip: vz)?
1 Vanmorgen wachtte ik op de fiets.
2 Je stemt toch op de VVD?

Slide 7 - Open vraag

Uitleg voorzetselvoorwerp (aantekening)

Een voorzetselvoorwerp (vzv):

- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)

- het voorzetsel kun je (bijna niet) vervangen door een ander voorzetsel

- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord

- heeft vaak een figuurlijke betekenis


Slide 8 - Tekstslide

Verschil bwb en vzv

Hij wacht op zijn vriendin. -- vzv

Hij wacht op de stoep. -- bwb


Bij een bwb:

- geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan

- kun je het vaak vervangen door een ander voorzetsel



Slide 9 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 10 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vzv
B
Op zijn hulp = bwb

Slide 11 - Quizvraag

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Hardinxveld.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk

3V

- opnieuw bekijken + nakijken opdracht 1  (Gram. H1)

- maken opdr. 5 en 7 (Gram. H1)

3H:

- uitleg samengestelde zin (hoofd- en bijzin)

- maken opdr. 4 en 5 (Gram. H1)


Slide 13 - Tekstslide

Waar denk je aan bij een
samengestelde
zin?

Slide 14 - Woordweb

1 Gisteravond heb ik een potje Fortnite gespeeld op mijn PS4.
2 Toen ik in de tuin aan het lezen was, begon het opeens te gieten.
Kijk goed naar onderstaande zinnen. 
Wat is het verschil in opbouw tussen zin 1 en 2?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen zin 1 en zin 2?

Slide 16 - Open vraag

1 Gisteravond heb ik een potje Fortnite gespeeld op mijn PS4.
2 Toen ik in de tuin aan het lezen was, begon het opeens te gieten.
Enkelvoudig
Samengesteld

Slide 17 - Tekstslide

Ik ben moe en ik ga slapen.
Ik wil een koekje bakken, tenzij jij dat niet wilt.
Hieronder zie je twee samengestelde zinnen.
Hoe worden beide zinnen met elkaar verbonden?

Slide 18 - Tekstslide

Ik ben moe (en) ik ga slapen.
Ik wil een koekje bakken, (tenzij)  jij dat niet wilt.
Wat is qua opbouw het verschil tussen
zin 1 en zin 2?

Slide 19 - Tekstslide

Ik | ben |moe (en) ik |ga |slapen.
Ik |wil |een koekje |bakken, (tenzij)  jij |dat |niet| wilt.

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg hoofd- en bijzinnen
(aantekening)

- Alleen bij samengestelde zinnen

Hoofdzin: de persoonsvorm staat op de 1e of 2e plaats in de zin

Bijzin: de persoonsvorm staat op een andere plaats in de zin


Hoofdzin + hoofdzin = gelijk = nevenschikking

Hoofdzin + bijzin = ongelijk = onderschikking

Bijzin + hoofdzin = ongelijk = onderschikking

Slide 21 - Tekstslide

Ik | ben |moe (en) ik |ga |slapen.
Ik |wil |een koekje |bakken, (tenzij)  jij |dat |niet| wilt.

Slide 22 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek begon te joelen, nadat de scheidsrechter de rode kaart liet zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 23 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek begon te joelen, nadat de scheidsrechter de rode kaart liet zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 24 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek |begon |te joelen, nadat de scheidsrechter |de rode kaart |liet | zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 25 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek |begon |te joelen, nadat de scheidsrechter |de rode kaart |liet | zien. = hoofdzin + bijzin = onderschikking

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk

3V

- maken opdr. 5 en 7 (Gram. H1) -

--> check of 7 lukt

- leesboek meenemen

3H:

- maken opdr. 4 en 5 (Gram. H1)

- leesboek meenemen


Slide 27 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de volgende twee zinnen?
a De patiënt wordt door de arts onderzocht.
b De arts onderzoekt de patiënt.

Slide 28 - Open vraag

Bedrijvende vorm:

- Onderwerp doet iets



De leerling pakt zijn agenda.

De tuinier maait het gras.

Lijdende vorm:

- Onderwerp ondergaat iets

- Let op het woordje 'door'


De agenda wordt door de leerling gepakt.

Het gras wordt door de tuinier gemaaid.


Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk

3H: opdracht 4 en 5

3V: opdracht 5 en 7

(bij zeven alleen stap 1)


Leesboek meenemen voor de les van morgen!

Slide 30 - Tekstslide