Accepteren
A: Hallo, mag ik twee broden?
B: Wilt u wit of volkoren?
A: Doe mij maar twee volkoren
B: Verder nog iets?
Blokkeren
A: Hallo, mag ik twee broden
B: Huh? Nee, we zijn toch in een fietsenwinkel?
A: Dit is toch een bakker, ik zie brood liggen
B: Nee hoor, echt niet. Ik kan u niet helpen.