ARGUMENTDe reden waarom je die mening hebt.
Herken je aan signaalwoorden: want, omdat, daarom, dus. (Of je kunt deze in de zin zetten).
Wat is hier het argument?
- Ik vind naar school fietsen fijn, want dan kan ik mijn energie kwijt.
- De hond van mijn buurman is gemeen, omdat hij altijd naar me blaft als ik langsloop.
Bedenk met je buurman / buurvrouw twee zinnen met een mening en een argument. De ene zin gebruik je het voegwoord DAAROM en bij de andere het voegwoord DUS.