BB woordenschat blok 1,2,3

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
We gaan verder met woordenschat. We herhalen ook de begrippen van de vorige les.

Leerdoelen:
- Je begrijpt de betekenis van verschillende 
examenwoorden.
- Je hebt nieuwe synoniemen bijgeleerd.
- Je begrijpt wat vaktaal is en je kent 
enkele vaktermen.

Slide 2 - Tekstslide

Het woord LOPER kent 3 betekenissen. Welke betekenis wordt hier bedoeld?
Voor hoog bezoek wordt de rode LOPER uitgerold.
A
B
C

Slide 3 - Quizvraag

Theorie: Homoniemen
Veel woorden hebben maar 1 betekenis. Er zijn ook woorden die meer dan 1 betekenis hebben. Zo'n woord noem je een homoniem. 

Slide 4 - Tekstslide

Theorie: Homofonen
Er zijn ook woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft. Zulke woorden noem je homofonen.

Voorbeeld:
Mijn tante lacht altijd hard. --> hard = luid
Mijn hart klopt heel snel. --> hart = orgaan in je lijf

Slide 5 - Tekstslide

Heb jij gehoord wat de leraar zei/zij?
A
zei
B
zij

Slide 6 - Quizvraag

Examenwoorden
De volgende 10 woorden komen in veel teksten voor, ook in Nederlandse examenteksten. Probeer de betekenis van de woorden op te schrijven. 

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 1
De bewering dat veel kleine kledingzaken failliet gaan, is waar.

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 2
Een verklaring is dat steeds meer mensen kleding kopen via internet.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 3
Bovendien geven mensen minder geld uit aan kleding.

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 4
Mijn moeder moet slim handelen en een goed plan bedenken om haar kledingzaak te redden. 

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 5
Het is noodzakelijk dat ze snel veel nieuwe klanten trekt.

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 6
Daarom laat ze een folder met een pakkende inhoud verspreiden.

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 7
De folder geeft weer wat je allemaal in haar winkel kunt kopen.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 8
Ook wordt benadrukt dat klanten 100% service krijgen.

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 9
Als toelichting staat erbij dat ze altijd mogen ruilen.

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 10
Ook mondelinge reclame is belangrijk: hoe meer mensen vertellen dat het een leuke winkel is, hoe meer klanten!

Slide 17 - Tekstslide

 Synoniemen
Synoniemen = woorden die ongeveer dezelfde betekenis hebben.

Voorbeeld:
Richard kwam in een stevige regenbui terecht. Binnen 5 minuten was hij doorweekt. Hoewel hij kletsnat was, bleef hij vrolijk. 

Slide 18 - Tekstslide

alert
bankroet
eigendom
narcose
rekenmachine
tweetal
uitstekend
zenuwachtig
bezit

duo
perfect
calculator
verdoving
waakzaam
nerveus
failliet

Slide 19 - Sleepvraag

 Jargon 
Jargon = vaktaal. Elk beroep heeft woorden die speciaal bij dat vak horen.

Slide 20 - Tekstslide

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Voor het boeken van deze kosten zal ik een nieuwe grootboekrekening aanmaken.
A
advocaat
B
boekhouder
C
it'er
D
elektricien

Slide 21 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Zo te horen is uw distributieriem aan vervanging toe.
A
automonteur
B
boekhouder
C
schipper
D
wielrenner

Slide 22 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
De upgrade van het besturingssysteem is bijna afgerond.
A
automonteur
B
boekhouder
C
kok
D
it'er

Slide 23 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Ik vaar aan stuurboord, dus ik heb voorrang
A
automonteur
B
wielrenner
C
schipper
D
it'er

Slide 24 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Trancheer het vlees en verdeel het over de borden.
A
automonteur
B
wielrenner
C
schipper
D
kok

Slide 25 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
In de badkamer moet een wandcontactdoos met randaarde komen.
A
elektricien
B
wielrenner
C
advocaat
D
boekhouder

Slide 26 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Met dit pleidooi zal ik de onschuld ban mijn client bewijzen.
A
elektricien
B
wielrenner
C
advocaat
D
boekhouder

Slide 27 - Quizvraag

Wie zou de volgende zin kunnen zeggen?
Ik moet nu demarreren, anders win ik nooit.
A
kok
B
wielrenner
C
schipper
D
elektricien

Slide 28 - Quizvraag

Ik ken de betekenis van enkele moeilijke examenwoorden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Ik kan een synoniem herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik kan jargon herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Aan het werk

Slide 32 - Open vraag