In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Ziel heute:
Im Restaurant Wortschatz lernen
Slide 1 - Tekstslide
Planung:
- Tekst bespreken omtrent restaurant situatie;
- Je kunt de juiste woorden in een tekst invullen;
- Je leert meerdere woorden omtrent "Tisch decken"
Slide 2 - Tekstslide
Im Restaurant
In deze lessenreeks leer je over eten en drinken.
De eetcultuur in Duitstalige landen.
Aan het einde van deze lessenreeks kun je eten en drinken bestellen in een restaurant en reageren op vragen van de bediening.
Kaiserschmarrn aus Österreich
Slide 3 - Tekstslide
Welche Speisen und Getränke siehst du in dem Gespräch? Schrijf het Duitse woord + vertaling
Slide 4 - Open vraag
Wat betekent de laaste vraag die de kelner stelt in het gesprek?
Slide 5 - Open vraag
Denk je dat de kelner een grote fooi krijgt? Leg je antwoord uit.
Slide 6 - Open vraag
Kellner: Guten Abend, haben Sie _____________?
Gast: Ja, einen Tisch für zwei auf den Namen Müller.
Kellner: Bitte folgen Sie mir, ich bringe Sie zu Ihrem _____________.
Gast: Vielen Dank.
Kellner: _____________ ich Ihnen schon Getränke bringen?
Gast: Die _____________ bitte zuerst.
Kellner: Sehr gern.
reserviert
Tisch
Darf
Speisekarte
Slide 7 - Sleepvraag
Gast: Wir bestellen eine Flasche Weißwein und einen Liter Wasser bitte.
Kellner: Zum Essen haben Sie schon ____________?
Gast: Ja, wir bekommen als Vorspeise zwei Mal die Suppe. Ist das _____________________?
Kellner: Ja, Gemüsesuppe mit Karotten.
Gast: ____________.
Sehr gut
gewählt
Gemüsesuppe
Slide 8 - Sleepvraag
Und anschließend als Hauptspeise nehmen wir ein Mal die Nudeln, ein Mal, eine Pizza und einen ____________.
Kellner: Sehr gern. Möchten Sie Kartoffelsalat _____________ grünen Salat?
Gast: Gern grünen Salat.
Kellner: Ist alles in Ordnung?
Gast: Die Suppe ist köstlich, _________ leider ___________.
Kellner: Entschuldigen Sie vielmals, ich bringe Ihnen sofort eine neue.
Salat
aber
oder
kalt
Slide 9 - Sleepvraag
Ja, [einen Tisch] für zwei auf den Namen Müller.
A
een tafel
B
een rekening
Slide 10 - Quizvraag
Zum Essen haben Sie [schon gewählt]?
A
al gegeten
B
al gekozen
Slide 11 - Quizvraag
Sehr gern. Möchten Sie Kartoffelsalat [oder] grünen Salat?
A
en
B
of
Slide 12 - Quizvraag
Selbstverständlich. Kommt [sofort].
A
straks
B
meteen
Slide 13 - Quizvraag
Die Suppe ist köstlich, aber [leider] kalt.
A
helaas
B
ook
Slide 14 - Quizvraag
Geschirr und Besteck
Die Sachertorte ist angekommen. Zeit um sie auf zu essen!
der Löffel
das Messer
das Glas / die Gläser
die Gabel
der Teller / die Teller
schneiden
trinken
abwischen
Klik op de oogjes
en leer de woorden uit je hoofd.
Doe dan met een medeleerling een wedstrijd wie alle woorden het eerst zonder te spieken goed uit
kan spreken.
ä = e
ö = eu
stechen
Slide 15 - Tekstslide
Hiermit schneidest du Brot.
Hieraus trinkst du Wasser.
Hierauf liegt dein Essen.
Hiermit stichst du in deinem Essen.
Hiermit isst du Suppe.
Hiermit wischt du nach dem Essen den Mund.
ein Messer
ein Glas
ein Teller
eine Gabel
ein Löffel
eine Serviette
Slide 16 - Sleepvraag
Das Essen in der Schulkantine Vertaal met behulp van de tekst: 1) Hoe heeft het gesmaakt? 2) Er is ook een saladebuffet 3) Maar de lasagne is lekker 4) Ik houd bijna overal van
Slide 17 - Open vraag
Das Essen in der Schulkantine Schrijf de naam op van de leerling die niks lekker vind uit de schoolkantine.
Slide 18 - Open vraag
Werkwoorden
geben, nehmen, essen, sprechen
geven, nemen, eten, spreken
Deze werkwoorden worden veel gebruikt, maar zijn uitzonderingen op de regel!
Slide 19 - Tekstslide
geben, nehmen, essen, sprechen
(sterke werkwoorden met een e in de stam)
Was nimmst du? - Ich nehme eine Pizza.
Er isst gerne Nudeln. - Meine Mutterisst lieber Reis.
Der Obergibt uns die Speisekarten.
Du sprichst schon gut Deutsch!
Alleen bij de du/ er / sie / es vorm!!
ich esse / du isst
Slide 20 - Tekstslide
geben, nehmen, essen, sprechen
ich nehme
du nimmst
sie / Sie nehmen
deze werkwoorden vervoeg je met feesttenten, maar bij du, er/es/sie verandert de e in de stam in een i.
Let bij nehmen op de h die in een m verandert.
Slide 21 - Tekstslide
Du ___ schon gut Deutsch.
A
sprecht
B
sprichst
Slide 22 - Quizvraag
Ich ___ gerne Kartoffelsalat.
A
esse
B
esst
Slide 23 - Quizvraag
Was ___ Sie?
A
nimmt
B
nehmen
Slide 24 - Quizvraag
Sie ___ den Salat.
A
nehmt
B
nimmt
Slide 25 - Quizvraag
NL>D: Wat neem jij? (Denk bij vertalen om hoofdletters en leestekens)
Slide 26 - Open vraag
NL>D: Jij drinkt cola. (Denk bij vertalen om hoofdletters en leestekens)
Slide 27 - Open vraag
NL>D: Ik eet graag soep.
Slide 28 - Open vraag
NL>D: Eet jij graag soep?
Slide 29 - Open vraag
Wijziging! LET OP
In jullie planning staat in week 44 een schrijftoets.
Om nou direct na de herfstvakantie met een toets te starten, is ook niet wat.
Daarom: week 45 --> 20 november schrijftoets!
Je krijgt een boekje met de leerstof.
Slide 30 - Tekstslide
De rest van de les:
Je logt in bij Taalblokken (online)
Je klikt op je naam --> Profiel --> je kiest de juiste klas