B1 web TS 9.1 wonderen


Welkom
allemaal

Maandag
13 december
2021
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les


Welkom
allemaal

Maandag
13 december
2021

Slide 1 - Tekstslide

Nieuwe cursiste: Baraa

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • De artikelen uit Krant en klaar nog een keer lezen en de vragen bespreken.
  • Beginnen met Th 9: Verhalen.
  • 9.1: Wonderen -> luistertekst
  • opdrachten van 9.1 doen
  • mssn beginnetje maken met de grammatica van 9.2 

Slide 3 - Tekstslide

1 Bespreek met elkaar
  1. Heb jij wel eens een wonder meegemaakt? Vertel wat voor wonderen je kent.
  2. In iedere cultuur zijn er boeken over wonderen. Welke boeken daarover ken jij? 

Slide 4 - Tekstslide

2 Luister naar de tekst
Je hoort een stuk uit het programma 'Wonderen bestaan'. De programmamaker vertelt hoe ze een boek over wonderen vond. Dat was al een wonder op zich!

Slide 5 - Tekstslide

Luister nog een keer naar de tekst en beantwoord samen de vragen via deze laptop.

4 Bespreek de vragen in het boek
3 Luister nog een keer naar de tekst en beantwoord samen de vragen via deze laptop.

4 Bespreek de vragen in het boek

6 Wat betekenen de blauwe woorden

Slide 6 - Tekstslide

7 en 9 -> werkblad

8 -> via laptop en box (luisteren)
Daarna weer verder in het boek

Slide 7 - Tekstslide

9.2 Ik wil werken
Een aantal werkwoorden staat vaak in combinatie met het hele werkwoord. In deze paragraaf leer je welke werkwoorden dit zijn en hoe je ze combineert met het hele werkwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Doe opdr 13
In opdr 13 staat in elke zin een werkwoord in combinatie met een ander heel werkwoord.

Het eerste werkwoord geeft aan hoe je iets doet: bijv. verplicht, of vrijwillig.
Het hele werkwoord staat verderop in de zin.

Slide 9 - Tekstslide

Deze werkwoorden het 'modale werkwoorden':
willen - kunnen - moeten - hoeven - mogen - gaan - komen - blijven

Slide 10 - Tekstslide

            Na hoeven gebruik je altijd niet of geen. En het                  woordje te staat dan altijd vóór het hele                                werkwoord.
Bijv: Ik hoef niet lang te oefenen. Zij hoeft geen examen te doen.
            Je gebruikt deze werkwoorden soms ook zonder              het hele werkwoord.
Bijv: willen            Ik wil graag eerder weg.
         moeten        Ik moet namelijk naar het ziekenhuis
         mogen         Mag ik daarom om half drie naar huis?


Slide 11 - Tekstslide

Hard gewerkt!

Dank jullie wel!


Slide 12 - Tekstslide