1. Het huis is gebouwd. 10. De schat was verborgen.
2. De jongen wordt gepest. 11. Het beeld is gemaakt.
3. Zij zal worden ontslagen. 12. Hij kan geslagen zijn.
4. De bal werd geraakt. 13. De brief werd verscheurd.
5. Het kind was gebeten. 14. De brief was geschreven.
6. Hij kan geslagen zijn. 15. Het programma moet uitgezonden zijn.
7. Het schilderij wordt getoond. 16. Hij zal worden gearresteerd.
8. De inbreker werd gevangen. 17. Zij haat te worden bekritiseerd
9. De cup is gewonnen 18. Ze houdt ervan te worden gefotografeerd.