Wetboek van Strafvordering H3 de verdachte

Hoofdstuk 3
De verdachte
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3
De verdachte

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw les
  • Terugblik
  • Theorie
  • Opdracht
  • Afsluiting 

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Welke onderwerpen behandelen wij van het wetboek van Strafvordering?

Wat weet je nog van opsporingsambtenaren? 

Wat is het verschillen tussen opsporingsambtenaren?




Slide 3 - Tekstslide

Verdachte
Op de volgende slide gaan we een woordweb maken over de verdachte. 
Wat weet je van een verdachte? Wanneer ben je een verdachte? Heeft een verdachte rechten? Zo ja, welke?

Slide 4 - Tekstslide

Verdachte

Slide 5 - Woordweb

Theorie
Verdachte:
  • Redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit door de omstandigheden en/of gezien de feiten.
  • Diegene tegen wie de vervolging is gericht.
  • Verdachte is onschuldig tot dat het tegendeel is bewezen.
Rechten van de verdachte:
  • Recht op advocaat.
  • Recht tot zwijgen.
  • Recht op te weten waarvan hij wordt verdacht dus beschikking over het strafdossier.


Slide 6 - Tekstslide

3 voorwaarden om over een verdachte te spreken:
Feiten/omstandigheden:
  • Waarneming van getuigen (feit)
  • Situatie aantreffen waarbij het haast niet anders kan dan dat die persoon erbij betrokken is (omstandigheid)
Redelijk vermoeden van schuld:
  • Vermoeden is pas redelijk, wanneer iedereen (die de casus voorgelegd krijgt) gezien de feiten/omstandigheden naar een bepaald persoon zal wijzen.
Strafbaar feit:
  • Zijn gedragingen die door de overheid in het wetboek van Strafrecht zijn vastgelegd (huisregels vallen hier dus niet onder).




Slide 7 - Tekstslide

Vaststellen identiteit verdachte
Een opsporingsambtenaar mag aan de hand van personalia en een identiteitsbewijs, de identiteit van een verdachte vaststellen. Daarvoor mag hij vragen naar:
Naam
Voornamen
Geboorteplaats
Geboortedatum
Het adres waarop iemand is ingeschreven
Het adres van de feitelijke verblijfplaats (artikel 27a Wetboek van Strafvordering)
Een opsporingsambtenaar mag iedereen vorderen zijn/haar identiteitsbewijs te tonen. Alleen als hij het noodzakelijk voor de uitoefening van zijn werkzaamheden. 

Slide 8 - Tekstslide

Verdachte, en dan?
Als iemand voldoet aan de criteria op grond waarvan hij verdachte mag worden genoemd, kunnen er dwangmiddelen worden toegepast, wat zou dat kunnen zijn?
  • Staande houden (alleen opsporingsambtenaar)
  • Aanhouden (iedereen op heterdaad)
  • In beslag nemen (mag alleen een opsporingsambtenaar)
Rechten van een verdachte:
  • recht om te weten waarvan hij wordt verdacht
  • recht om te zwijgen
  • recht om alle processtukken in te zien
  • recht om gehoord te worden
  • recht op een advocaat

Slide 9 - Tekstslide

Jeugdige verdachten
Tot 12 jaar worden kinderen niet vervolgd. Je mag kinderen onder de 12 wel aanhouden als ze een strafbaar feit plegen op heterdaad. Jongeren tussen 12 en 18 jaar zijn strafrechtelijk minderjarig en vallen onder jeugdstrafrecht. Jongeren tussen 18 en 23 jaar kunnen in bijzondere gevallen gestraft worden volgens het jeugdstrafrecht. Een strafzaak bij jeugdige is anders:
  • rechtszitting is niet openbaar
  • straffen zijn minder zwaar, bv. HALT, boete, taakstraf, max. 1 jaar (12-15) max. 2jaar (16/17)

Vanaf 18 jaar ben je strafrechtelijk meerderjarig. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook 16 en 17 jarigen als meerderjarig worden gestraft.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht
Maak een samenvatting van hoofdstuk 3

Maak de opdrachten in het boek van hoofdstuk 3 (blz. 137, 138, 139, 140, 142)

Slide 11 - Tekstslide

Afsluiting
Huiswerk: maak je samenvatting en opdrachten in het boek H3 af. 

Volgende keer: dwangmiddelen

Feedback les/docent?

Slide 12 - Tekstslide