2023 JvO-1 Taalverzorging deel ll

Welke schrijfwijze is correct?
1)   De vergrote foto
2)  De vergrootte foto
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welke schrijfwijze is correct?
1)   De vergrote foto
2)  De vergrootte foto

Slide 1 - Tekstslide

WERKWOORDEN
Lesdoel: Je kent de volgende werkwoordsoorten:
PV, INF, VD, BN (bijvoeglijk gebruikt werkwoord) of ZW (zelfstandig gebruikt werkwoord).

Nut: Als je weet met welke werkwoordsoort je te maken hebt, weet je hoe je dit woord moet spellen. 
De vergrote foto > een BN schrijf je zo kort mogelijk op

Slide 2 - Tekstslide

Benoem de soorten werkwoorden
Kies uit: PV, INF, VD, BN (bijvoeglijk gebruikt werkwoord) of ZW (zelfstandig gebruikt werkwoord).
  1. De verwachte uitkomst is binnengekomen.
  2. Na het krijgen van de uitkomst moest hij lachen.
  3. Kunnen we de uitkomst morgen verwachten?
  4. Ik had de uitkomst al verwacht.
  5. Wij verwachten de uitkomst morgenochtend.

Slide 3 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
BN:     De verwachte uitkomst is binnengekomen.
ZW:     Na het krijgen van de uitkomst moest hij lachen.
INF:     Kunnen we de uitkomst morgen verwachten?
VD :      Ik had de uitkomst al verwacht.
PV:       Wij verwachten de uitkomst morgenochtend.

Slide 4 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten
Deze bewoonde huizen moeten plaatsmaken voor het bouwen  van een asielzoekerscentrum. 

Kies uit:
PV, INF, VD, BN (bijvoeglijk gebruikt werkwoord) of ZW (zelfstandig gebruikt werkwoord).

Slide 5 - Tekstslide

Oplossing
              BN                                  PV                   INF
Deze bewoonde huizen moeten plaatsmaken voor het 

ZW
bouwen van een asielzoekerscentrum. 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht Nieuwsbegrip
Maak in groepjes van drie de onderstaande opdrachten. De indeling staat op de volgende slide...
Opdracht 1: sleutelvragen
Opdracht 2: woordenschat
Opdracht 3.1 en 3.2: werkwoorden

Klaar? Meld je bij mij.

Slide 7 - Tekstslide

Op het leerplein
Quirine, Emma, August
Anisa, Bram, Hilde
Anna, Elisa, Rune
Emma V., Mijke, Féline

Lever je blad in aan het
In de klas
Norah, Britt, Niek
Nees, Aiken, Jip
Tiemen, Noah, Nynke
Jean-Louis, Marijne

einde van de les!

Slide 8 - Tekstslide

Op het leerplein
Kuba, Erik, Imo
Amber, Manou, Sanouk
Sebastiaan, Sverre
Liz, Shelle
Elin, Flore

Leonard, Oliver, Floris

Lever je blad in aan het
In de klas
Ralph, Jordh
Inès, Neva
Kai, Olivier, 
Sara, Amanda
Neva, Celeste, Thirza
Jonathan, Rémi, Tibbe

einde van de les!

Slide 9 - Tekstslide

Afronding
Lever je opdrachten in. Volgende les: syllabus en schrift mee!

Lesdoel bereikt?
Je kent de volgende werkwoordsoorten:
PV, INF, VD, BN (bijvoeglijk gebruikt werkwoord) of ZW (zelfstandig gebruikt werkwoord).

Slide 10 - Tekstslide

Volgende les
Grammatica PV, O en zinsdeelstrepen

Slide 11 - Tekstslide

Grammatica

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb de bal gisteren aan Akif gegeven.
  1. Noteer de persoonsvorm (PV).
  2. Noteer het werkwoordelijk gezegde (WG).
  3. Noteer het onderwerp (O).
  4. Noteer het lijdend voorwerp (LV).
  5. Noteer het meewerkend voorwerp (MV).
  6. Noteer de bijwoordelijke bepaling (BWB).
  7. Deel de zin op in stukjes met zinsdeelstrepen.


Slide 13 - Tekstslide

Lesdoelen:
In klas 1 leer je hoe je PV, WG, O, LV, MV, BWB kunt herkennen en benoemen in enkelvoudige en samengestelde zinnen. En je weet hoe je zinsdeelstreepjes moet zetten.

Aan het eind van deze les weet je hoe je:
  • PV, WG en O kunt herkennen en benoemen


Slide 14 - Tekstslide

WG en O
Ik heb de bal gisteren aan Akif gegeven.

1) PV: ww dat kan veranderen van tijd, getal en vragend. 
2) WG: onderstreep datgene wat je zegt met werkwoorden
3) O: bepaal wie het werkwoordelijk gezegde DOET.


Slide 15 - Tekstslide

Waarom bel jij mij nooit eens terug?
Wat is het onderwerp?
A
bel
B
mij
C
jij
D
terug

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft mijn tas gestolen?

Wat is het onderwerp?
A
Wie
B
heeft
C
mijn tas
D
gestolen

Slide 17 - Quizvraag

Die verplichte taken zullen wij voor altijd moeten blijven uitvoeren.
Wat is het onderwerp?
A
Die verplichte taken
B
zullen
C
wij
D
moeten blijven uitvoeren

Slide 18 - Quizvraag

Waaruit bestaat het werkwoordelijk gezegde?

Slide 19 - Open vraag

Joost neemt morgen zijn gemaakte huiswerk mee naar school.
Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
gemaakte
B
neemt
C
neemt mee
D
gemaakte neemt

Slide 20 - Quizvraag

Wat ben je aan het doen?

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben, doen
C
ben aan het doen

Slide 21 - Quizvraag

Handig!
Hoe meer zinsdelen je kunt benoemen, hoe makkelijker je zinsdeelstreepjes kunt zetten.
   O               PV                                                                                       WG
Joost  l  neemt  l  morgen   zijn gemaakte huiswerk  l  mee  l naar school. 
               PV      O             WG
Wat  l  ben  l  je  l  aan het doen?



Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak uit je syllabus:
Opdracht 7, 8, 9, 10

Klaar? Maak een begin aan 11 (zinsdeelstrepen)

Slide 23 - Tekstslide

Volgende les: LV + MV + BWB

Slide 24 - Tekstslide

Lijdend voorwerp:
Vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp

Ik wil Tyra een grote slagroomtaart geven voor haar verjaardag.

Slide 25 - Tekstslide

Rachel kreeg een zeven voor de praktijkopdracht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Rachel
B
een zeven
C
kreeg
D
voor de praktijkopdracht

Slide 26 - Quizvraag

Zo vind je het meewerkend voorwerp

1. Werk stap voor stap!

2. Aan/Voor wie  of wat + ww + o + lv

Ik wil Tyra een grote slagroomtaart geven voor haar verjaardag.

Slide 27 - Tekstslide

Carla voerde de kippen nog wat extra mais. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Carla
B
voerde
C
mais
D
de kippen

Slide 28 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling ...
  • geeft informatie over de handeling, het gebeuren of de toestand die in de zin wordt uitgedrukt, tijd of plaats
  • geeft antwoord op de vragen: hoe, waar, wanneer, enz
  • kan je weglaten uit de zin

Slide 29 - Tekstslide

In de steenachtige grond van een Peruaanse woestijn kun je een enorme kolibrietekening zien. Wat is het onderwerp in de zin?

Slide 30 - Open vraag

In de steenachtige grond van een Peruaanse woestijn kun je een enorme kolibrietekening zien. Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin?

Slide 31 - Open vraag

Lesdoelen:
  • Je kunt herkennen en benoemen: PV, O, LV, MV, BWB
  • Je ziet of een zin enkelvoudig of samengesteld is

Slide 32 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.


Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen (twee of meer zinnen zijn aan elkaar geplakt = samenstellen).


Let op! Het gaat dus om twee persoonsvormen, niet om de combinatie pv + volt. dw.

Slide 33 - Tekstslide

Samengestelde zinnen

Een samengestelde zin is een zin met meer persoonsvormen.
Nevenschikking
  • 2 hoofdzinnen: Ik heb het koud en/of/want/ maar/dus  ik ben moe. 
Onderschikking
  • hoofdzin en bijzin: Ik ga naar bed, omdat ik moe ben.
  • bijzin en hoofdzin: Als ik moe ben, ga ik naar bed.





Slide 34 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die zinnen (of woorden) 'aan elkaar voegen.
We hebben twee soorten voegwoorden:
  1. Nevenschikkende voegwoorden (bij een nevenschikking) (en, maar, of, dus en want)
  2. Onderschikkende voegwoorden (bij een onderschikking)  (omdat, doordat, terwijl, om, zodat, zodra, als, toen, hoewel, tenzij, voor zover)



Slide 35 - Tekstslide

Voegwoorden
1.  Nevenschikkende voegwoorden: en, want, maar en of.
   --> VERBINDEN TWEE HOOFDZINNEN MET ELKAAR.

2. Onderschikkende voegwoorden: dat, daarom, als, hoewel, indien, mits, tenzij, toen enzovoort.
  --> VERBINDEN HOOFDZIN + BIJZIN MET ELKAAR.

Let op: het woordje of kan ook als onderschikkend voegwoord voorkomen!

Slide 36 - Tekstslide

Enkelvoudig of samengesteld?
Een plant verdort snel als je hem geen water geeft.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 37 - Quizvraag

Enkelvoudig of samengesteld?
Door de brand heeft de doe-het-zelfzaak op de begane grond veel schade opgelopen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 38 - Quizvraag

Enkelvoudig of samengesteld?
In de meivakantie ga ik heel hard leren voor de toetsweek, omdat ik dit schooljaar niet wil overdoen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 39 - Quizvraag

Enkelvoudig of samengesteld?
In favoriete vakantiegebieden zijn de medewerkers van de vulploeg in de zomermaanden elke avond tot midden in de nacht aan het werk.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 40 - Quizvraag

Syllabus Taalverzorging blz. 6
  • Straks moet je komen.
  • Als ik roep, moet je komen.

Herken je een samengestelde zin? Dan kun je beter spellen:
  • Straks gebeurt er nog een ongeluk.
  • Als die fietsers niet uitkijken, gebeurt er nog een ongeluk.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Nog meer uitleg en oefening
Op de volgende dia kun je een site met extra
uitleg en oefening vinden
over samengestelde zinnen ontleden

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Link

Taalverzorging deel ll
  • Herhaling hoofdzinnen en bijzinnen
  • Je leert het verschil tussen een nevenschikking en een onderschikking.
  • Je weet wat homofone werkwoorden zijn. 

Maken: oefening 18 en 19 (homofone werkwoorden)

Slide 45 - Tekstslide

Bepaal de structuur van deze zin:
Ik vraag mijn vader of ik de auto mag lenen.

A
Hoofdzin + bijzin
B
bijzin + hoofdzin
C
hoofdzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Video

Slide 48 - Tekstslide

Bepaal de structuur van deze zin:
Als ik wist dat je kwaad zou worden, dan had ik je wel geholpen.
A
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
B
bijzin + hoofdzin + bijzin
C
bijzin + bijzin + hoofdzin
D
hoofdzin + bijzin + hoofdzin

Slide 49 - Quizvraag

nevenschikking / onderschikking
H + H =  nevenschikking (alleen maar hoofdzinnen)
H + B  of  B + H = onderschikking (1 hoofdzin en bijzin(nen)

Nevenschikkende voegwoorden: want, maar, en, of en dus
Onderschikkende voegwoorden: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl (en nog veel meer)
>>> DOE DE MORGEN-PROEF  (past dit tussen O en PV?)

Slide 50 - Tekstslide

Homofone persoonsvormen
Ik denk niet dat de docent je volgende keer nog geloof...

geloofd en gelooft zijn homofoon: de woorden klinken hetzelfde, maar je schrijft ze anders. 

Als je weet dat dit een bijzin is met een PV, weet je hoe je het woord spelt. 

Slide 51 - Tekstslide