1. Ik ken woorden die met eten en drinken te maken hebben.
2. Ik kan een tekst over eten en drinken begrijpen.
3. Ik kan een gesprek over een etentje begrijpen
4. Ik kan in het Frans iets bestellen en ik kan een menu samenstellen.
Slide 3 - Tekstslide
Vocabulaire
In de volgende 2 slides (slide 5 en 6) kom je (bij het thema ´ Au resto') woorden tegen die je nodig hebt om in een restaurant in Frankrijk iets te kunnen bestellen.
Slide 4 - Tekstslide
déjeuner
le déjeuner
le petit déjeuner
manger / boire
la boisson
als drankje
commander
je voudrais
le repas
l'entrée
le plat (du jour)
(à) midi
j'ai faim / soif
lunchen
de lunch
het ontbijt
eten / drinken
het drankje
comme boisson
bestellen
ik wil graag
de maaltijd
het voorgerecht
het gerecht / de daghap
(om) 12.00 uur 's middags
ik heb honger / dorst
Slide 5 - Tekstslide
les épices
chaque
le goût
comme
le yaourt
le pain
la viande
tout le monde
fameux
d'abord
vervolgens/ daarna
de kruiden
ieder(e)
de smaak
zoals
de Yoghurt
het brood
het vlees
iedereen
bekend / berucht
ten eerste
ensuite
Slide 6 - Tekstslide
Exercice: markeer de woorden die te maken hebben met eten en drinken/ werkwoorden die je hiervoor nodig hebt (bron ABEF wb blz. 38 & 39)