In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Par. 3.3
De opkomst van het christendom
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Controle BV/HV
Zet LessonUp aan op je telefoon of laptop
Bespreken huiswerk
Uitleg par. 3.3
Huiswerk voor de volgende les: par. 3.3
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
20 december toets of opdracht?
Uitleg par. 3.3
Samen lezen eerste tekstblokje
Huiswerk voor de volgende les: par. 3.3
Slide 3 - Tekstslide
Wat doe je 20 december? Toets of opdracht? Met wie doe je de opdracht?
Slide 4 - Open vraag
Feedback huiswerk
LessonUp
Aanmelden in de klas (mailadres voboscholen.nl of kempenhorst.nl)!
Altijd via dezelfde device!
Alle dia's lezen, luisteren, kijken, maken
Vergeet niet de drie (!) evaluatievragen -> serieus antwoorden.
Het gaat niet alleen over wat je geleerd hebt in de LessonUp, maar ook van het
huiswerk/ huiswerk bespreken.
Evaluatievragen: aantal goede vragen gesteld!
Slide 5 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Huiswerk controle
GWP altijd via Cum Laude Chrome.
Cookies regelmatig verwijderen.
Zie ook mijn mail.
Moeilijke opdrachten GWP klassikaal bespreken Opdr. 1, 6 en 8
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerk bespreken
Huiswerk controle
Moeilijke opdrachten klassikaal bespreken
opdracht 3 = vooral begrijpend lezen.
opdracht 8 = kenmerken van Griekse en Romeinse kunst.
Herhalingsopdracht = tekst in het tekstboek erbij houden.
Slide 7 - Tekstslide
Kijk samen met je buurman/ buurvrouw de opdrachten na!
Als je klaar bent ga je in stilte par. 3.3 lezen!
timer
8:00
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
hoe joden in het hele Romeinse rijk terechtkwamen
hoe het christendom ontstond en werd verspreid
hoe het christendom werd verboden en later de Romeinse staatsgodsdienst werd
Slide 9 - Tekstslide
Kenmerkend aspect bij deze paragraaf: het christendom in het Romeinse rijk, van verboden tot enig toegestane godsdienst.
Slide 10 - Tekstslide
Wat weet jij eigenlijk van het christendom?
Slide 11 - Woordweb
Nederland
Godsdienst: Germaanse, Keltische, Romeinse goden en de keizer
Rome
Godsdienst: Romeinse goden, de keizer en andere goden.
Jeruzalem/Israel
Godsdienst: één God + monotheïsme
Godsdiensten in het Romeinse Rijk
Slide 12 - Tekstslide
Jodendom
Romeinen onderwierpen ook de joden in Judea (Israël/Palestina).
De joden geloofden in één almachtige god. De joodse godsdienst was monotheïstisch. De joden kwamen in opstand toen de Romeinen hun godsdienst, het jodendom, niet respecteerden. De Romeinen verdreven de joden uit Jeruzalem.
Slide 13 - Tekstslide
Mono = één
Theos = God
Poly = meer
monotheïsme = godsdienst met één God
polytheïsme = godsdienst met meerdere Goden
Slide 14 - Tekstslide
Christendom
Volgens de Bijbel trok rond 30 n.C. in Judea de joodse prediker Jezus van Nazareth rond.
De Romeinen kruisigden hem. De volgelingen van Jezus geloofden dat Jezus een zoon was van God en de mensheid zou verlossen van de ellende in de wereld (Christus is Grieks voor verlosser).
Slide 15 - Tekstslide
De volgelingen van Jezus, christenen, stichtten een nieuwe godsdienst: het christendom.
De verhalen over Jezus staan in het heilige boek van de christenen: de Bijbel.
Slide 16 - Tekstslide
Christenvervolgingen
Net als de joden geloofden christenen in één God. Christenen weigerden de Romeinse goden en de keizer te vereren.
Ook waren de christenen niet tolerant tegenover het polytheïsme van de Romeinen en probeerden ze actief mensen te bekeren.
Ze werden daarom vervolgd. Toch werden steeds meer mensen christen!
Slide 17 - Tekstslide
Waarom werden mensen, ondanks de vervolgingen, christen?
Armoede
Naastenliefde
Een hiernamaals (hemel)
Dus doodgaan van de honger of eten krijgen van de Kerk
Sterven zonder hoop op iets, sterven met de belofte van een hiernamaals!
Slide 18 - Tekstslide
Het christendom als enige godsdienst
Na "de droom van Constantijn" in 312
kregen in 313 de christenen
godsdienstvrijheid.
In 380 maakte keizer Theodosius het
christendom staatsgodsdienst.
Bestuurders moesten christen zijn. Andere godsdiensten werden 12 jaar later verboden.
Slide 19 - Tekstslide
De christenen bouwden kerken.
De kerk verdeelde het rijk in kerkprovincies onder leiding van bisschoppen.
De bisschop van Rome, de paus, werd de leider van de kerk.
Nog steeds leidt de paus de rooms-katholieke kerk.
Kerk: (1) christelijk gebedshuis, (2) organisatie van christenen.
Slide 20 - Tekstslide
We lezen samen!
Joden in het rijk
TB blz. 46
of online eerste theorieblokje.
Evt. nog starten met de eerste opdrachten van de paragraaf.
Slide 21 - Tekstslide
Hoe komt het dat vooral arme mensen christen werden?
A
De christenen zorgden ervoor dat arme mensen omgekocht werden. Als zij christen zouden worden, kregen ze een groot geldbedrag.
B
Rijke mensen hadden een betere opleiding gehad. Daarom geloofden ze de dingen die de christenen vertelden, niet zo makkelijk.
C
Christenen hielpen elkaar. Als er één ziek werd of in de problemen kwam, hielpen de anderen hem.
D
Christenen geloven dat je in de hemel komt als je goed geleefd hebt. Arme mensen hadden een zwaar leven. Zij vonden het fijn dat er na de dood een prettiger leven zou komen.
Slide 22 - Quizvraag
Welke gebeurtenis is het langst geleden?
A
Het christendom is staatsgodsdienst.
B
Het is verboden om christen te zijn. Iedereen die christen is, kan zwaar gestraft worden.
C
De Romeinse keizer Constantijn wordt christen. Het christendom is niet meer verboden.
D
Ondanks het gevaar worden steeds meer mensen christen.
Slide 23 - Quizvraag
Welke gebeurtenis is het minst lang geleden?
A
Het christendom is staatsgodsdienst.
B
Het is verboden om christen te zijn. Iedereen die christen is, kan zwaar gestraft worden.
C
De Romeinse keizer Constantijn wordt christen. Het christendom is niet meer verboden.
D
Ondanks het gevaar worden steeds meer mensen christen.
Slide 24 - Quizvraag
Huiswerk voor morgen
lz + m par. 3.3
TB blz. 46 t/m 48
online opdracht 1 t/m 8
Slide 25 - Tekstslide
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 26 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen
Slide 27 - Open vraag
Geef jezelf een cijfer hoe je deze paragraaf hebt bestudeerd