O, ware ‘t noodlot niet alleen behept met koud
Verstand maar ook met warm gevoel, — uw poezle hand
Had plots de flesch, zoodra ze leeg was, door het woud
Gekeild, en op mijn lippen had uw mond gebrand.
Nu echter dronkt ge alleen de flesch leeg, onbewust,Dat de inhoud nog al koppig was, — ‘t was witte port, —
En sloot uw loddrige oogjes dicht en sliept gerust. —
Nooit heb ik zóóveel tranen op één dag gestort.