Lidwoorden

Een huis in stad
Hafid is Marrokkaanse jongen. Hij woont met zijn vader, moeder en twee zusjes op bovenhuis in oude wijk. Alle kamers liggen op dezelfde verdieping: huiskamer en drie slaapkamers. Er is ook keuken en douche. Naast douche is w.c. Aan achterkant van hun woning is balkon. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Een huis in stad
Hafid is Marrokkaanse jongen. Hij woont met zijn vader, moeder en twee zusjes op bovenhuis in oude wijk. Alle kamers liggen op dezelfde verdieping: huiskamer en drie slaapkamers. Er is ook keuken en douche. Naast douche is w.c. Aan achterkant van hun woning is balkon. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is er mis met de zinnen in de tekst?

Slide 2 - Open vraag

Een huis in de stad
Hafid is een Marrokkaanse jongen. Hij woont met zijn vader, moeder en twee zusjes op een bovenhuis in een oude wijk. Alle kamers liggen op dezelfde verdieping: de huiskamer en drie slaapkamers. Er is ook een keuken en een douche. Naast de douche is de w.c. Aan achterkant van hun woning is een balkon. 

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
- Aan het einde van de les kun je de lidwoorden benoemen.
- Aan het einde van de les kun je de lidwoorden op de juiste manier gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Benoem de drie lidwoorden die er zijn.

Slide 5 - Open vraag

De lidwoorden:
1. Een (onbepaald lidwoord)
2. De (bepaald lidwoord)
3. Het (bepaald lidwoord)

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoorden: Algemene regels
  • Lidwoorden staan vóór een bijvoeglijk naamwoord (bn), telwoord (tw) of een zelfstandig naamwoord (zn).       De zesde natte dag van de week.

  • de/het horen bij een specifiek zelfstandig naamwoord waarvan de ander weet waarover het gaat.
  • Een hoort bij een zelfstandig naamwoord waarvan de ander niet precies weet waar het over gaat
    We hebben haar gister het cadeau gegeven
    We hebben haar gister een cadeau gegeven


  • Let op! Een kan ook het getal 1 betekenen. Meestal aangegeven met één, maar niet altijd!

Slide 7 - Tekstslide


Het huis- de huizen
Het kind- de kinderen
Het meisje- de meisjes

Bekijk de bovenstaand woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?

Slide 8 - Open vraag


De agent
De leraar
De dokter

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord
'de'?

Slide 9 - Open vraag

De lente
De zomer
De herfst

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?

Slide 10 - Open vraag

De griep
De malaria
De corona

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'de'?


Slide 11 - Open vraag

het lidwoord 'de'
1. Zelfstandige woorden in het meervoud
2. Namen van beroepen
3. Namen van cijfers en letters
4. Namen van seizoenen ( let op: het voorjaar, het najaar)
5. Namen van ziektes
6. Namen van bergen en rivieren (de Mont Blanc, de Nijl)
7. Namen  van bomen, planten en fruit (de tulp, de appel)

Slide 12 - Tekstslide

De kamer- het kamertje
De jongen- het jongetje
De boom- het boompje

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Slide 13 - Open vraag

Het Nederlands
Het Spaans
Het Arabisch

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Slide 14 - Open vraag

Het goud
Het zilver
Het aluminium

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Slide 15 - Open vraag

Het noorden
Het zuiden
Het westen

Bekijk de bovenstaande woordgroepen. Wanneer gebruik je het lidwoord 'het'?

Slide 16 - Open vraag

Het lidwoord 'het'
1. Alle verkleinwoorden
2. Namen van talen
3. Namen van metalen en stoffen
4. Namen van windrichtingen
5. Namen van sporten en spelen (het voetballen, het tennissen)
6. Zelfstandige naamwoorden die hetzelfde zijn als een heel werkwoord (het lopen, het wonen)
7. Woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-. (het belang, het gevaar, het verkeer, het ontvangst)

Nog meer regels: Zie Nu Nederlands en PowerPoint Xerte!

Slide 17 - Tekstslide

Let op!
Een samengesteld woord krijgt het lidwoord dat bij het laatste deel van het samengesteld woord hoort.

Het huis + de kamer= de huiskamer
Het huis + de gemeente= het gemeentehuis

Slide 18 - Tekstslide

Tip
Bij twijfel: Opzoeken!

www.welklidwoord.nl

Slide 19 - Tekstslide

En nu...
 Xerte Nederlands (via Teams)
Lidwoorden en aanwijzingen: Lidwoorden
Opdracht 1 t/m 3 (zelf nakijken)


Nu Nederlands
Taalverzorging - 1.1 Woordsoorten - Naamwoorden en lidwoorden - Opdracht 3, 4 + Extra opdracht 4 + 5

Slide 20 - Tekstslide