¿Qué vas a hacer?/Wat ga je doen:Opdrachten bezittelijk vnw (pag 50-53)
¿Qué necesitas?/ Wat heb je nodig?: Tu libro amarillo
¿Cómo trabajas?/ Hoe werk je?: Tú trabajas solo/sola ; Alleen werken ( je mag zachtjes overleggen)
¿Cuánto tiempo?: 30 minutos.
Objetivo (doel): Je oefent dit nieuwe grammatica onderdeel
He terminado la tarea ¿y ahora?/ Klaar, en nu?
Verder leren >>>> voca 3.1 , 3.2, 3.3 en ww roze blad.
Ook mag je de online opdrachtmaken