In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Woordenschat H1 en H2
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent kolossale?
A
een boomsoort
B
enorme
C
uitverkoop
D
kleine
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent experiment?
A
proef
B
onbewoond
C
computerprogramma
D
eigenschap
Slide 3 - Quizvraag
Lees de volgende zinnen. Welk synoniem voor voortdurend staat erin? "Er waren voortdurend buien dit weekend. Doordat het constant regende, kon ik niet volop genieten."
Slide 4 - Open vraag
Lees de volgende zinnen. Welk synoniem voor imiteren staat erin?
"Papegaaien zijn grappige diertjes, omdat ze stemmen kunnen imiteren. Ze kunnen zelfs een karakteristieke schaterlach nabootsen."
Slide 5 - Open vraag
Welke woorden passen in deze zin? "Apple gaat een opvouwbare Iphone ..."
A
profiteren
B
afleggen
C
op de markt brengen
D
deelnemen
Slide 6 - Quizvraag
Welke woorden passen in deze zin? "De voetballer ... bij Feijenoord, maar speelt nu bij Ajax."
A
debuteerde
B
ideale
C
klaargestoomd
D
compenseerde
Slide 7 - Quizvraag
Welke woorden passen in deze zin? "In de supermarkt vind je ... vruchten."
A
compenseerde
B
ruim
C
diverse
D
exotische
Slide 8 - Quizvraag
Hoe noem je het als iemand veel op- en aanmerkingen heeft?
A
opgewekt
B
traditionele
C
profiteren
D
kritisch
Slide 9 - Quizvraag
Hoe zeg je het als iemand een voorbeeld neemt aan een ander?