Naamvallen 1, 3 en 4 persoonlijk voornaamwoorden

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Eerst even herhalen:
Wat weet je nog van de naamvallen?

Slide 2 - Tekstslide

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Quizvraag

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Naamvallen zijn dus eigenlijk gewoon:
A
werkwoorden
B
zinsdelen
C
zelfstandige naamwoorden
D
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 6 - Quizvraag

nog een keer:
Naamvallen zijn eigenlijk ' gewoon'  zinsdelen:
1e naamval = het onderwerp
3e naamval = het meewerkend voorwerp
4e naamval = het lijdend voorwerp

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Doel: Je kunt Duitse zinnen ontleden




1e naamval
onderwerp
wie/wat + gezegde*?
te vervangen door "hij"
3e naamval
meewerkend 
voorwerp

aan / voor wie/wat +gezegde + onderwerp
je kan er "aan of voor " voor zetten 
4e naamval
lijdend voorwerp
wie/wat + gezegde* + onderwerp?
te vervangen door "hem"
* gezegde: Alle werkwoorden in de zin
Maar wat als er geen voorzetsel in de zin staat? 
Dan moet je de zin ontleden

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video


Der Mann hat ……..(haar) ein ...Geschenk (o) gegeben
A
ihr/einen
B
ihr/ein
C
sie/ein
D
Ihr/ein

Slide 14 - Quizvraag


..... (ik) liebe Deutsch!
A
ich
B
mir
C
mich
D
er

Slide 15 - Quizvraag

Wer hat ..... (jullie) gestern so viel Hausaufgaben gegeben? Das war Frau Schmidt.
A
ihr
B
euch
C
ihnen
D
euer

Slide 16 - Quizvraag

Meine Mutter tanzt gern.
..... (zij) tanzt jeden Tag!
A
sie
B
ihr
C
Ihnen
D
es

Slide 17 - Quizvraag


Ich kaufe …….. (hem) ein... T-Shirt (o)
A
er/ein
B
ihm/ein
C
ihn/ein
D
es/eines

Slide 18 - Quizvraag


Hast du ..... (mij) gesehen?
A
ich
B
mir
C
mich
D
mein

Slide 19 - Quizvraag


Hat sie ...(u) das Geld gegeben?
A
ihnen
B
Ihr
C
Ihnen
D
Sie

Slide 20 - Quizvraag


Ich kann..... (jou) leider nicht sehen.
A
du
B
dir
C
dich
D
dein

Slide 21 - Quizvraag


Was hat er .... (jou) gegeben?
A
du
B
dir
C
dich
D
dein

Slide 22 - Quizvraag