3H2 grammatica les 2

3H2
grammatica zinsdelen hoofdstuk 2
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3H2
grammatica zinsdelen hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. 

Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.


In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Slide 2 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Bijzinnen zijn zinnen die niet 'los' kunnen voorkomen.
  • De pv staat meestal achteraan.
  • Tussen pv en ond kunnen wél zinsdelen staan.

De hond verstopte al zijn botten (hoofdzin), omdat hij (ond) ze nog niet wilde (pv) opeten (bijzin).

Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Nevenschikkende voegwoorden: en, want, maar, of
  • Verbinden twee hoofdzinnen of twee bijzinnen met elkaar.

Onderschikkende voegwoorden: omdat, terwijl, zodra, of enz.
  • Verbinden een hoofdzin en een bijzin met elkaar.

Slide 4 - Tekstslide

hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek begon te joelen, nadat de scheidsrechter de rode kaart liet zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 5 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek begon te joelen, nadat de scheidsrechter de rode kaart liet zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 6 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek |begon |te joelen, nadat de scheidsrechter |de rode kaart |liet | zien.

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 7 - Tekstslide

Oefen hoofd- en bijzinnen

1 Het publiek |begon |te joelen, nadat de scheidsrechter |de rode kaart |liet | zien. = hoofdzin + bijzin = onderschikking

2 Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.

3 Roberto wil heel graag surfen, maar hij vindt het nu te koud.

Slide 8 - Tekstslide

Van onze trainer moeten we vroeg naar bed, want morgen spelen we een belangrijke wedstrijd.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + BZ
D
BZ + HZ

Slide 9 - Quizvraag

Roberto vroeg of ik morgen met hem mee wilde surfen.
A
HZ + BZ
B
HZ + HZ
C
BZ + BZ
D
BZ + HZ

Slide 10 - Quizvraag

Bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin geeft onmisbare of extra informatie over het woord dat ervoor staat. 
  • Het is zelf geen zinsdeel, maar onderdeel van een zinsdeel.
  • Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (die, dat).
  • Je kan een bijvoeglijke bijzin vervangen door een bijvoeglijk naamwoord


Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
De auto die van de parkeerplaats werd weggesleept, bleek gestolen te zijn.
  • bvbzin: die van de parkeerplaats werd weggesleep
  • De weggesleepte auto bleek gestolen te zijn.
Het feest dat ik had gepland voor Koningsdag, gaat niet door.
  • bvbzin: dat ik had gepland voor Koningsdag
  • Het geplande feest gaat niet door.


Slide 12 - Tekstslide




Mijn broer die in 4vwo zit, heeft vorig jaar een maand in Zweden gestudeerd.
A
Deze zin heeft een bijvoeglijke bijzin.
B
Deze zin heeft geen bijvoeglijke bijzin.

Slide 13 - Quizvraag




De bacteriën die de universiteit in Zweden heeft onderzocht,
kunnen vetcellen opeten.
A
Deze zin heeft een bijvoeglijke bijzin.
B
Deze zin heeft geen bijvoeglijke bijzin.

Slide 14 - Quizvraag