Les op donderdag;3.2.22 voorbereiding voor nieuwsuitzending

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Was machen wir heute?

• Logo.de (welche Themen?) Genau angeben
• Wechselpräpositionen 
•  Wiederholen der Fälle

https:

an

 auf

hinter

neben

in

unter

über

 vor

zwischen

aan

op

achter

naast

in/naar

onder

over/boven

voor

tussen

Ich fahre mit d.. Zug (m)

1. der
2. das
3. dem
4. die

Er kommt aus d.. Wohnung (v).

1. der
2. die
3. das
4. dem

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).

1. der
2. dem
3. die
4. das

Er geht durch .......... Zimmer (o)

1. einen
2. ein
3. eines
4. eine

Die Blume ist für ............ Opa.

1. der
2. den
3. die
4. das

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.

1. mein
2. meiner
3. meinen
4. meine

Übung;

Ich gehe in....+4    den Laden.(m)

Ich bin in  .....+3  dem Laden 

Die Frau geht in +4  das Gebäude (o)

Die Frau wohnt in ....+3  dem Gebäude.

in dem= im

                   Wie war das Video ?

let op;  samenvoegen;

in dem=im

in das= ins

zu der= zur

zu dem= zum

AB S 68

Übung 32

vervolg uitleg oef 10 S13/14

* Dus alleen  WISSELVOORZETSELS

* kijk naar het werkwoord; rust=3 beweging in een richting=4

* herhaal  de verbuiging van der en ein  derde en vierde naamval.

 wo?=3 wohin? =4  Uitleg.

1 Wohin gehst du? Ich gehe in das(ins) Museum (o)

2 Wohin? Über die Kreuzung (v).

3 Wo? zwischen der Goethestraße (v) und ...

4 Wo? vor der Ampel (v)

5 Wo? Auf der Webseite (v)

6 Wohin? In den Urlaub (m)

3e naamval

Je krijgt antw oord op de vraag: 

wo? (waar) of wann? (wanneer)

ergens zijn

voorbeeld

Sie steht vor d... Laden(m). 

waar staat hij? "voor de winkel" dus 3e naamval

Sie steht vor dem Laden.

4e naamval

Je krijgt antwoord op de vraag:

wohin? (waarheen)

ergens komen

voorbeeld

  Er springt in d... Schwimmbad(o).

waarheen springt hij? "in het zwembad" dus 4e naamval

Er springt in das Schwimmbad.

7/2 regel

Wo? Wann? Wohin?= geen antwoord?

7= an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen--> 3e naamval

2= auf, über--> 4e naamval

Wil hängen das Gemälde an d... Wand(v).

Er setzte sich neben sein... Freund(m)

1. sein
2. seiner
3. seinem
4. seinen

Der hund ist unter d... Sofa(o).

1. das
2. dem
3. die
4. der

Richtig

Falsch

Das Auto steht in der Garage(v).

Er legt das Buch in der Ecke(v).

Ich warte auf meine Mutter(v).

Der Koala steht zwischen dem Autos(mv). 

Der Ball vliegt über dem Netz(o).

Wil hängen das Gemälde an d... Wand(v).

Tijd = +3  In September= Im September

Je kan vragen wanneer ? 

Vor+3 einem Monat war ich krank; Een maand geleden was ik ziek.

*7wissel- voorzetsels hebben bij "tijd" de derde naamval behalve 2 wissel-voorzetsels niet; auf en über . Zij gebruiken de vierde naamval bij "tijd"  Dit is de 7/2 regel !!

sich freuen auf =ik verheug me op

hier 7/2 regel

2=auf en über +4

7= andere wisselvoorzetsels +3

regel 7/2 regel

2= auf en über + 4

7= alle andere wisselvoorzetsels +3

l

Ich freue mich auf die Ferien.= ik verheug me op; is niet "ergens komen" en niet "er zijn". Dus dan gebruik je de 7/2 regel.

Er redet über das Wetter (ook situatie 3)

voorbeelden;7/2 zinnen 

Sie streiten sich über +4 meinen Bruder(m)

Ich habe ihn vor +3 einer Woche (v) getroffen

Die Ferien werden in +3 einer Woche(v) anfangen

gaan..........+4=ergens komen

sich stellen= gaan staan

sich legen= gaan liggen

sich setzen= gaan zitten

Ich lege mich in +4

du setzt dich auf +4

maar; Er liegt im (=3) Gras

     super

oscarromerotalen.nl

oscarromerotalen.nl

oscarromerotalen.nl

Steht auf dein..........Schreibtisch(m) etwas ?

1. dein
2. deinen
3. deinem
4. deine

Das ist an ein........Sonntag(m) passiert.

1. ein
2. einem
3. einen
4. eine

Ich stelle den Teller auf d..........Tisch(m)

1. dem
2. das
3. den
4. dieses

Mein Mann sitzt immer in dies..........Stuhl(m)

1. dieses
2. diesen
3. dieser
4. diesem

Sie redet immer über ihr.............Freunde.

1. ihrer
2. ihre
3. ihren
4. ihrem

Der Bus kommt in ein.......halben Stunde.

1. einer
2. eine
3. einem
4. einen

Er setzt sich auf dein.......Sofa(o)

1. deines
2. deinem
3. dein
4. deinen

Wir stehen auf d... Podium(o).

Nieuwsuitzending 

 Je uitzending duurt 10 minuten

 Je verdiept een thema van deze uitzending en schrijft hierover een klein artikel (kijk logo.de)

 Je grammatica die we tot nu toe behandeld hebben moet kloppen

 Je ondersteunt je uitzending met bijv. foto’s of filmpjes of ….

 Je praat met hele zinnen en gebruikt ook de signaalwoorden (denk bij de voorbereiding aan de voorbereiding voor de Sprachstadt)

 Tijdens de lessen werk je met je partner aan de presentatie

 Per onderwerp moet je minimaal 20 nieuwe woorden vinden en gebruiken (die voeg je bij je portfolio)

Thema's 

Je maakt een nieuwsuitzending met de volgende onderwerpen:

1. Ongevallen

2. Sport en cultuur

3. Berichten uit het buitenland

4. Bericht uit het binnenland

5. Weersbericht

6. ….