319BHCH:schrijfexamentaalverzorging

319BH/CH
9/3/22
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

319BH/CH
9/3/22

Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud en lesdoelen
Aan het einde van de les is er mbv de quiz geoefend met de algemene spelling waardoor het spellingsniveau is verhoogd.

De student maakt een keuze tussen spellings-, stijl, schrijfopdrachten, zodat hij/zij oefent op de onderdelen die hij/zij lastig vindt.

Slide 2 - Tekstslide

Regel als - dan
  • Als:
  • GELIJK: Zij is even groot als ....
  • ZO: Hij eet twee keer zoveel als ....
  • Dan:
  • ongelijk
  • Hij is groter dan ik... 

Slide 3 - Tekstslide

Sedoc vindt honden heel wat leuker ___ katten.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quizvraag

Jindy is veel ijveriger dan ___.
A
ik
B
mij

Slide 5 - Quizvraag

Waarom zijn wij later vrij dan ___ zijn?
A
hun
B
zij

Slide 6 - Quizvraag

Danny krijgt net zo veel zakgeld als ___ krijg.
A
ik
B
mij

Slide 7 - Quizvraag

De buren hebben net zo'n auto gekocht als ___.
A
ons
B
wij

Slide 8 - Quizvraag

Fred denkt dat ik net zo veel van voetbal houd als ___.
A
hem
B
hij

Slide 9 - Quizvraag

Mary is goed in wiskunde, maar Richenda is nog beter ____.
A
als haar
B
als zij
C
dan haar
D
dan zij

Slide 10 - Quizvraag

Onze trainer denkt dat het andere team even veel kans maakt op de beker ____.
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 11 - Quizvraag

Een werkgever zal .... gaan naar de geschikte kandidaat.
A
opzoek
B
op zoek

Slide 12 - Quizvraag

Wil je dat ik dit voor jou....?
A
op zoek
B
opzoek

Slide 13 - Quizvraag

Geachte mevrouw .....
A
De Goede
B
de Goede

Slide 14 - Quizvraag

... vinden het juist fijn dat er een sticker op de fiets zit.
A
Vele
B
Velen

Slide 15 - Quizvraag

Regel
Staat er een zelfstandig naamwoord achter?
Dan vele/sommige/alle
Vele mensen / sommige studenten / alle honden
Staat er geen zelfstandig naamwoord achter en gaat het over mensen?
Dan velen/sommigen/allen

Slide 16 - Tekstslide

.... studenten slaagden voor het schrijfexamen.
A
Alle
B
Allen

Slide 17 - Quizvraag

Arie van der Meer wilt graag nog wat dingen met jou bespreken.
Correcte zin?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

WILLEN
Ik wil
jij wil / wilt
Wil jij?
hij/zij wil
u wil / wilt

Slide 19 - Tekstslide

Een tas van de Albert Heijn met een logo ...
A
erop
B
er op

Slide 20 - Quizvraag

Ik kon niet goed zien wat .....
vermeld stond
A
hierop
B
hier op

Slide 21 - Quizvraag

Ik heb het gecontroleerd voordat ik naar .....
A
binnen ging
B
binnenging

Slide 22 - Quizvraag

Ik keek of er iets was ...
A
weg genomen
B
weggenomen

Slide 23 - Quizvraag

In de Albert Heijn sprak ik bedrijfsleider .... aan.
A
De Jong
B
de Jong

Slide 24 - Quizvraag

Om te vragen of ... iets gezien hadden
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 25 - Quizvraag

zij - hun - hen
Zij: Onderwerp (wie-vraag)
Hun:
Als je er in je hoofd 'aan' of 'voor' voor kunt zetten 
(Ik gaf dit hun kado.)
Als het bezit is (hun klas)
Hen:
Na een voorzetsel

Slide 26 - Tekstslide

Ik geef....een hand.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 27 - Quizvraag

Laatste les voor het schrijfexamen
Lesinhoud:
Vragen VIA (Kahoot)
Schrijfproducten bespreken (beoordelingspunten)
Interpunctie (LessonUp)
Planning
Dictee: woorden/zinnen uit een schrijfexamen

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Geef tips voor het schrijfproduct 319CH
In het 3F-schrijfexamen:
artikel (Senna-Esmé)         memo (Tess)
zakelijke e-mail (Wesley)               verslag(je) (Lieke)               informele e-mail (Felicia) persoonlijke brief (Suzan)               advertentie (Wendy)   zakelijke brief (Kevin)                
betoog (Dave -Rowan)   

timer
5:00

Slide 30 - Tekstslide

Geef tips voor het schrijfproduct 319BH
In het 3F-schrijfexamen:
artikel (Reza-Lara)         memo (Kelvin)
zakelijke e-mail (Demir)               verslag(je) (Xajenne)               informele e-mail (Michelle) persoonlijke brief (Demko)               advertentie (Robin)   zakelijke brief (Jeroen)                
betoog (Sverre-Jesse)   

timer
5:00

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Zet de interpunctie op de juiste plek.

Slide 34 - Tekstslide

De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.

Slide 35 - Open vraag

Neem een warme trui mee want het is koud
A
Neem een warme trui mee, want het is koud.
B
Neem een warme trui mee; want het is koud.
C
Neem een warme trui mee want, het is koud.

Slide 36 - Quizvraag



Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 37 - Tekstslide

Deze heer duwde haar achteloos opzij.

Slide 38 - Open vraag

Zij zei Maar of hij dat meende…

Slide 39 - Open vraag

Amsterdam heeft negen letters.

Slide 40 - Open vraag

De dubbele punt
Gebruik je bij:
  • opsommingen 
  • het gebruik van de directe rede.  

Slide 41 - Tekstslide

Het spreekwoord zegt “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.”
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 42 - Quizvraag

Ik kocht in de supermarkt de volgende etenswaren chips, chocola en drop.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Tekstslide

De ; plaats je in de volgende gevallen:

  1. Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt wellicht iets te veel scheiding zou aangeven.

    Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.

Slide 45 - Tekstslide

2. Bij opsommingen waarvan de delen uit zinsdelen bestaan. 


Voorbeeld:
  • We zien verschillende mogelijkheden: 
  • meer prullenbakken plaatsen; 
  • statiegeld invoeren; 
  • met corveeploegen werken. 
Bestaan de delen van een opsomming uit hele zinnen dan gebruik je punten en hoofdletters. 

Voorbeeld: 
  • We zien verschillende mogelijkheden: 
  • We gaan meer prullenbakken plaatsen. 
  • We gaan statiegeld invoeren. 
  • We gaan met corveeploegen werken. 

Slide 46 - Tekstslide

Er waren veel gegadigden, want
- iedereen had tijd
- het was gratis
- er was al lang niet iets georganiseerd


Slide 47 - Open vraag

We stonden vroeg op we hadden namelijk een lange reis voor de boeg

Slide 48 - Open vraag

Planning
Woensdag 16 maart: 10:45 uur schrijfexamen, kwartier van tevoren aanwezig zijn met opgeladen laptop.

Slide 49 - Tekstslide

Dictee
Interesse
Onmiddellijk
Geachte meneer Van Dijk,
Ik word onterecht beschuldigd.
Vindt u ook niet?
Ik zie uw reactie tegemoet.
Wat is daarop uw antwoord?



Slide 50 - Tekstslide

https://www.exitticket.nl/ticket/kznx7h3s

Slide 51 - Tekstslide

Nagekeken? keuzemenu
1. Schrijfproduct naar keuze: B-boek, blz. 126 e.v.
2. Werkwoordspelling (bladen op bureau)
3. ViaStarttaalOnline 3F-Stijl-Vaste voorzetsels
4. ViaStarttaalOnline 3F-Stijl-Alle(n), Enige(n)
5. ViaStarttaalOnline 3F-Stijl-Zij/hun/hen


Slide 52 - Tekstslide