Les 15 - Samenvatting toetsstof

Samenvatting toetsstof
ter voorbereiding op de toets
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenvatting toetsstof
ter voorbereiding op de toets

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat je van de toets kunt verwachten
- of je je al voldoende hebt voorbereid op de toets. 

Slide 2 - Tekstslide

Woordenboek
Tijdens de toets mag je gebruikmaken van een woordenboek. Als je dit wilt, zorg er dan zelf voor dat je een woordenboek bij je hebt!

De toetsstof bestaat uit de hele reader, behalve het onderdeel samenvatten. 

Slide 3 - Tekstslide

Aanpak leestekst
Lees de tekst eerst top-down: lees titel, inleiding en slotalinea. Doe voorspellingen over onderwerp, tekstsoort, vaste tekststructuur, schrijfdoel, hoofdgedachte. 

Lees daarna de tekst bottom-up: lees elke alinea intensief, markeer kernzinnen en signaalwoorden. Zet functiewoorden in de kantlijn. 

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp is het antwoord op de vraag 'Waar gaat de tekst over?' Het onderwerp formuleren we in één of enkele woorden. 

De hoofdgedachte van de tekst is de belangrijkste informatie die de schrijver met de tekst wil overbrengen, samengevat in één zin. 

Vaak vinden we ze in de inleiding en/of in het slot. 

Slide 5 - Tekstslide

Citeren
Als jou gevraagd wordt te citeren, neem je een deel van de tekst letterlijk over. Hierbij schrijf je de hele zin over of je schrijft de eerste en de laatste twee woorden van het citaat op. Deze zet je tussen aanhalingstekens en je zet er drie puntjes tussen. Vervolgens noteer je de regelnummers tussen haakjes. 
"Als jou ... tussen haakjes." (regels 1-5)

Let goed op leestekens en hoofdletters! Lees daarnaast de vraag goed: wordt er gevraagd om een zin te citeren of een zinsgedeelte? Als je een zin moet citeren, is dat heel de zin, bij een zinsgedeelte alleen het deel van de zin waarin het antwoord staat. 

Slide 6 - Tekstslide

Parafraseren
Als je gevraagd wordt te parafraseren, dan is het de bedoeling om een deel van de tekst in je eigen woorden weer te geven. 

- Doe dit echt in je eigen woorden. Je mag woorden uit de tekst overnemen, maar niet hele zinnen. 
- Overschrijd het maximum aantal woorden niet. Schrijf je antwoord eerst in het klad, tel dan de woorden en pas aan indien nodig. 

Slide 7 - Tekstslide

Tekstsoorten en schrijfdoelen
We onderscheiden drie belangrijke tekstsoorten: uiteenzetting, beschouwing en betoog. 

We onderscheiden vijf belangrijke tekstdoelen: informeren, overtuigen, activeren, opiniëren en amuseren (al is dit bij zakelijke teksten bijna nooit het belangrijkste doel). 

Slide 8 - Tekstslide

Tekstverbanden, signaalwoorden en functiewoorden
Tekstverbanden helpen ons om inzicht te krijgen in hoe delen van de tekst zich tot elkaar verhouden. Ze zijn te herkennen aan signaalwoorden. Een schema hiervan vinden we op pagina 6. 

Functiewoorden geven aan welke functie een bepaald stuk van de tekst (vaak een alinea) binnen het geheel van de tekst heeft. Ze komen zelden letterlijk voor in de tekst. Een schema vinden we op de pagina's 8 en 9. 

Slide 9 - Tekstslide

Argumentatie: Standpunten
Een argumentatie bestaat uit een standpunt met bijbehorende argumenten. Een standpunt is een mening. We herkennen hem vaak aan signaalwoorden als: volgens mij..., naar mijn mening..., ik vind dat... enzovoorts. 

We onderscheiden drie soorten standpunten: 
- positief standpunt (je bent ergens vóór)
- negatief standpunt (je bent ergens tégen)
- standpunt van twijfel (je hebt nog geen standpunt ingenomen) 

Slide 10 - Tekstslide

Het Nederlands elftal moet het WK in Qatar boycotten, want daar worden de mensenrechten geschonden.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 11 - Quizvraag

Het Nederlands Elftal moet niet deelnemen
aan het WK in Qatar. Daar worden de mensenrechten geschonden.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 12 - Quizvraag

Argumenten
Argumenten zijn de redenen die de schrijver bij zijn standpunt geeft. 
Als argumenten achter het standpunt staan, herkennen we dat aan een signaalwoord van redengevend tekstverband. 
Als argumenten voor het standpunt staan, herkennen we dat aan een signaalwoord voor concluderend tekstverband. 

We onderscheiden twee soorten argumenten: 
- Feitelijke argumenten: je kunt controleren of ze waar zijn of niet; 
- Waarderende argumenten: deze argumenten berusten op een mening. 

Slide 13 - Tekstslide

Tegenargumenten en weerleggingen
Er zijn twee manieren om tegen een argumentatie in te gaan: 

- Tegenargument: je gaat in tegen het standpunt, door er iets tegenin te brengen;
- Weerlegging: je gaat in tegen het argument, door het te ontkrachten. 

Slide 14 - Tekstslide

Argumentatie voor de komende vragen
Er moet op de middelbare school meer aandacht komen voor de vaderlandse geschiedenis, want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden. 

Slide 15 - Tekstslide

Meer aandacht voor vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor wereldgeschiedenis.
A
Tegenargument
B
Weerlegging

Slide 16 - Quizvraag

Er is anders weinig in ons verleden waar we trots op kunnen zijn.
A
Tegenargument
B
Weerlegging

Slide 17 - Quizvraag

Argumentatieschema's
Argumenten kunnen op verschillende bases berusten; dit noemen we een argumentatieschema. Hiervan onderscheiden we er zes: 
- argumentatie op basis van oorzaak en gevolg; 
- argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap; 
- argumentatie op basis van vergelijking; 
- argumentatie op basis van voorbeelden; 
- argumentatie op basis van voor- en/of nadelen; 
- argumentatie op basis van autoriteit.

Slide 18 - Tekstslide

Het zou mij niet verbazen als we straks allemaal buikpijn hebben. Het vlees was namelijk nog helemaal rood van binnen, zo slecht doorbakken was het.
A
kenmerk of eigenschap
B
oorzaak en gevolg
C
autoriteit
D
voor- en nadelen

Slide 19 - Quizvraag

Russische leiders zijn niet gewend om kritiek te krijgen en kunnen daar niet goed mee omgaan . Niet verwonderlijk dus dat Poetin zo heftig op die bloggers reageert.
A
Kenmerk of eigenschap
B
Oorzaak en gevolg
C
Autoriteit
D
Voor- en nadelen

Slide 20 - Quizvraag

Argumentatiestructuren 
We kunnen argumentaties in blokjesschema's weergeven. Dit noemen we argumentatiestructuren. Hiervan onderscheiden we er verschillende. De kunnen in combinatie met elkaar voorkomen: 
- Enkelvoudige argumentatie; 
- Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie;
- Nevenschikkende afhankelijke argumentatie;
 - Onderschikkende argumentatie.

Slide 21 - Tekstslide

Drogredenen
Drogredenen zijn argumentaties waarin (bewust of onbewust) fouten zijn gemaakt. Als je deze weet te herkennen, is het makkelijk om een argumentatie onderuit te halen. 

We kunnen de drogredenen in twee groepen verdelen: 
- onjuist gebruik van argumentatieschema's; 
- overtreden van discussieregels. 

Slide 22 - Tekstslide

Onjuist gebruik van argumentatieschema's
- Onjuist beroep op het oorzaak-gevolgschema; 
- Onjuist beroep op het kenmerk- of eigenschapsschema; 
- Onjuist beroep op het voor- en/of nadelenschema: overdrijven;
- Onjuist beroep op het voor- en/of nadelenschema: vals dilemma;
- Onjuist beroep op het voorbeeldschema: overhaaste generalisatie; 
- Onjuist beroep op het vergelijkingsschema: verkeerde vergelijking; 
- Onjuist beroep op het autoriteitsschema. 

Slide 23 - Tekstslide

Overtreden van discussieregels
- Persoonlijke aanval: je speelt op de persoon, niet op de argumentatie; 
- Ontduiken van de bewijslast: je geeft geen argumenten bij het standpunt of geeft aan dat anderen met tegenargumenten moeten komen; 
- Cirkelredenering: het argument is ongeveer hetzelfde als het standpunt; 
- Vertekenen van het standpunt: je legt iemand woorden in de mond; 
- Bespelen van het publiek: je formuleert je standpunt zo, dat het moeilijk is om ertegenin te gaan. 

Slide 24 - Tekstslide

Ik hoef jou toch niet uit te leggen dat het beter is om te stoppen met roken.
A
Vertekenen van het standpunt
B
Onjuist beroep op het oorzaak-gevolgschema
C
Overhaaste generalisatie
D
Ontduiken van de bewijslast

Slide 25 - Quizvraag

De wetenschap kan het ontstaan van graancirkels niet goed verklaren, dus graancirkels zijn het werk van aliens.
A
Onjuist beroep op het oorzaak-gevolgschema
B
Overhaaste generalisatie
C
Onjuist beroep op het kenmerk-eigenschapschema
D
Vals dilemma

Slide 26 - Quizvraag

Aanvaardbaarheid van argumentatie
Onder de aanvaardbaarheid van argumentatie verstaan we het feit of de argumenten samen sterk genoeg zijn om tot het standpunt te leiden: 

Hierbij letten we op:
- Aanvaardbaarheid van de argumenten: kloppen ze met onze kennis en opvattingen? Komen ze uit een betrouwbare bron? Zijn ze te controleren?
- Relevantie argumenten: maken de argumenten het standpunt aannemelijk?
- Onderlinge consistentie argumenten: spreken de argumenten elkaar niet tegen? 
- Toereikendheid argumenten: zijn de argumenten samen sterk genoeg om tot het standpunt te leiden? 

Slide 27 - Tekstslide