New Interface Unit 3 Lesson 1

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Lesson programme

• New chapter opening Relationships --> write down positive words from the youtube clip.
• Short clip Hospital visits
• lesson 1 Reading: B: Find out/ C: Vocabulary
• D Grammar explanation & practise:                                                     past continuous + hulp werkwoorden
  
• Finish this lesson individually: E Practise more / F Get ahead

write down as many positive words from the clip that you can think of.

Learnbeat 3.1

• Open your workbook and open chapter 3.1 Reading on page 94
• Find out:  SKIM the text about "Doctor Dog" and answer the questions at assignment 3. 
• The SCAN the text and answer assignment 4. 
• Now actually READ the text and answer all the questions at assignment 5 
• Read through words 3.1 on page 174.
• When you're done continue with Vocabulary assignment 6+7

YOU'VE GOT 20 MINUTES TO FINISH ALL THE ASSIGNMENTS ABOVE! 

MAKE SURE YOU ANSWER EVERYTHING SERIOUSLY.

Come get a crossword puzzle on the vocabulary when you are finished

puzzel.org

Uitleg: past continuous

Wanneer gebruik je die?

Eigenlijk is het heel simpel, want er geldt maar 1 regel:

• Je gebruikt de past continuous om te zeggen dat iets in het verleden een tijdje duurde of een tijdje aan de gang was. 

• Het verschil met de past simple is dus dat de past simple gaat om een moment, terwijl de past continuous gaat over een langere gebeurtenis. 
  

Uitleg: past continuous

Hoe maak je een past continuous

• Past continuous =was / were + werkwoord+ing
• Vragend  = was/were + persoon + werkwoord+ing
• Ontkennend = persoon + wasn't/weren't +werkwoord+ing

1. was hoort bij enkelvoud (I, he, she, it)
2. were hoort bij meervoud en bij you (you, we, you, they)

Uitleg: past continuous

Stappenplan

1. Kies dus eerst uit was of were
2. Daarachter zet je het hele werkwoord+ing.

Voorbeelden:

I was dancing

You were singing

They are playing

Uitleg: past continuous

Let bij stap 2 op de volgende spellingsregels:

1. Eindigt het werkwoord op -e, dan verdwijnt de -e: dance / dancing
2. Eindigt het werkwoord op 1 klinker+1 medeklinker? Dan wordt de medeklinker verdubbeld: sit / sitting, run / running
3. Let op: regel 2 geldt niet bij woorden die eindigen op -x of -w: snow / snowing, fix / fixing
4. Als het werkwoord eindigt op -ie, dan verandert dan in -y. die / dying,   lie, lying. 

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Class M3B_______ to the teacher.

1. was listening
2. were listening

The teacher _____ to the class.

1. was talking
2. were talking

Stijn and Ryan ____ in their notebooks.

1. was writing
2. were writing

Vul in (gebruik de past continuous)
I ........ (to dance) when you called me.

1. dance
2. danced
3. was dancing
4. were dancing

She ...... (to sleep) when you came home last night

1. was sleeping
2. sleep
3. sleeping
4. were sleeping

They ....... (to wait) for us when we got off the plane.

1. waited
2. were waiting
3. was waiting
4. will wait

Maak de zin ontkennend:
James was baking a cake.

Maak de zin vragend:
Denise and Julie were eating dinner.

quizizz.com

Wat is het verschil tussen
MAY en MIGHT, denk je?

May/Might

May en might worden beiden gebruikt om aan te geven dat iets misschien zou kunnen gebeuren. De kans is klein bij het gebruik van may, nog kleiner bij might.

It may snow tonight.

I might win the lottery.

May / Might

Betekenis: may = mogen / might = zou mogen

Om toestemming te vragen en toestemming te geven. 

Na may of might  volgt het hele werkwoord.

Mum said we may stay until until 3 o'clock. 

May I bring a friend to the party?

Might I go to the party? No, you may not. 

May

1- mogelijkheid

2- toestemming vragen

- I've lost my bag. Do you think you may have left it in the bus?

- May I ask you something?

Might

1- mogelijkheid (minder waarschijnlijk)

- Are you going on a holiday? I haven't decided yet. We might go to Italy.

MAY & MIGHT

Bij may vraag je 'Mag ik dit zien?'

Bij might vraag je  'Zou ik dit mogen zien?'.

De waarschijnlijkheid waarop iets kan is veel kleiner 

bij 'might' dan bij 'may'.  

Welke van de twee is onwaarschijnlijker?

1. We might see some dolphins on our boat tour.
2. We may see some dolphins on our boat tour.

"I ... go to the party, but I am not sure."

1. may
2. might

"... I help you with your luggage, madam?"

1. may
2. might

Ik snap nu hoe ik MAY en MIGHT moet gebruiken in een Engelse zin.

1. Ja, vet makkelijk!
2. Ja, met aantekeningen moet het lukken!
3. Nee, ik twijfel nog vaak.
4. Nee, ik snap er geen snars van..

Learnbeat homework

homework for Thursday 8/2 fourth period

study words Unit 3 lesson 1  p. 174 + past continuous p. 171

finish all assignments lesson 3.1: 

Vocabulary 6+7  

D: Grammar 8+9  

F: Practise more in learnbeat  lesson 3.2