W. 43 Kapitel 6 Klasse Schule

Kapitel 6: Klasse Schule!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Kapitel 6: Klasse Schule!

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
Wiederholung Grammatik
Plauderecke
Slim stampen
spel met woordjes

Slide 2 - Tekstslide

das Ziel
- Herhaling vd grammatica
- Woordenschat vergroten
- Je kunt de bezittelijke voornaamwoorden en de lidwoorden toepassen in de 1e en 4e naamval
- je kunt in het Duits elkaar vragen stellen


Slide 3 - Tekstslide

Hausaufgaben
Pak je EF Agenda erbij!
Lernen Wörterliste D und F

Machen Aufgabe 29 Fotogeschichte inleveren 
volgende week leestoets: oefenen via Trabitour of via https://lingua.com/nl/duits/lezen/












.



Slide 4 - Tekstslide

Wiederholung grammatik
1e naamval: onderwerp
4e naamval: lijdend voorwerp 

Hij/hem regel
Hij = onderwerp
Hem = lijdendvoorwerp
z.B: Der Bruder liest hij 
Der Bruder liest hem









Slide 5 - Tekstslide

Grammatik 1e en 4e naamval
Voorzetsels: durch, für ohne, um, gegen, bis
altijd 4e naamval


Slide 6 - Tekstslide

Samenvatting
Schema 1e en 4e naamval (der Gruppe)


                                    der Vater       die Mutter    das   Kind       die  Eltern (meervoud)
1e   naamval               der                   die                   das                     die
4e  naamval               den                   die                  das                    die

                                 

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden waarvan de stam eindigt op -s/-z/-ß und -d/-t  krijgen een -e achter de stam.
Beispiel: antworten - antwort
er/sie/es antwortet
du antwortest
ihr antwortet

Fertig? Aufgabe 16 machen
Lies die information über Eva und beantworte die Fragen auf Niederländisch.



.



Slide 8 - Tekstslide

Welke vraag stel je als je het onderwerp wilt weten?
A
Wat + gezegde + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp wilt weten?
A
Wat + gezegde + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 10 - Quizvraag

Welke naamval is het onderwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 11 - Quizvraag

4e naamval is......
A
Onderwerp
B
Lijdende vorm
C
Meewerkende vorm

Slide 12 - Quizvraag

Welke van de onderstaande woorden is een persoonlijk voornaamwoord?
(in de vierde naamval)
A
jullie
B
euch
C
dich
D
jij

Slide 13 - Quizvraag

Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 14 - Quizvraag

Ich bin gegen ... Wind (m) zur Schule gefahren.
timer
1:00
A
der
B
den
C
die

Slide 15 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
_____ Apfel (m) ist sehr lecker.
A
Die
B
Der
C
Den
D
Das

Slide 16 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
..... Käse (m) schmeckt mir heute so gut.
A
Der
B
Die
C
Den
D
Das

Slide 17 - Quizvraag

Vul der, die, das of den in.
Ich nehme ...... Hamburger. (m)
A
der
B
die
C
den
D
das

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Link

Slim Stampen









.



timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide