Les 18-12-2020, paragraaf 2.4

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg 
5 minuten: leerdoelen testen
30 minuten: aan het werk!

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg 
5 minuten: leerdoelen testen
30 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

De huishoudelijke uitgaven van de familie Okkels bedragen € 700 per
maand. Dat is 24% van hun inkomen, terwijl ze elke maand 5% van hun
inkomen sparen. Bereken het maandelijkse spaarbedrag van de familie.

timer
1:00

Slide 2 - Open vraag

Uitwerking






                                                              : 24                         x 5
Bedrag
700 euro
29,17 euro
145,83 euro
Percentage
24%
1%
5%

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel bezoekers waren er in week 21 onder de 18 jaar?

Slide 4 - Open vraag

Staafdiagram


In het diagram is af te lezen dat er 6 x 100 = 600 bezoekers in week 21 onder de 18 jaar waren.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Ik kan benoemen wat er nodig is voor betaalde productie.

HUISWERK: Opdrachten paragraaf 2.4

Slide 6 - Tekstslide

Productie
Als je het woord 'productie' of 'produceren'  ziet voorbij komen dan wordt hier 'betaalde productie' bedoeld.

Betaalde productie is: 
 Wat bedrijven doen/maken
 tegen betaling

Slide 7 - Tekstslide

Betaalde productie

Een kenmerk van de productie door bedrijven is de betaling.

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Kapitaalgoederen
Kapitaalgoederen zijn goederen die je nodig hebt om te kunnen produceren. 
Bijvoorbeeld: Machines, gebouw, voorraden, grondstoffen etc.

Slide 10 - Tekstslide

Investeren
Het kopen van kapitaalgoederen noemen we investeren

Een bedrijf die bijvoorbeeld wilt uitbreiden en meer producten wilt produceren moet nieuwe machines erbij kopen dus investeren. 

Slide 11 - Tekstslide

Productiefactoren 

Slide 12 - Tekstslide

Productiefactoren
= alles wat je nodig hebt om te produceren


Kapitaal = Hulpmiddelen bij de productie in bedrijven.
Arbeid = Het werken van mensen.
Natuur = Alles wat niet door mensen is gemaakt, zoals zonlicht, regenwater, grondstoffen in de bodem.

Slide 13 - Tekstslide

De productiefactoren 
Beloningen:
1.Rente

2. Loon/salaris

3. Pacht

4. Winst

1.

2.

3.

4.

Slide 14 - Tekstslide

Bij welke productiefactor hoort de uitleg van je docent?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur

Slide 15 - Quizvraag

Mijn oom vertelt op een verjaardag dat hij een nieuwe auto heeft gekocht. Een hele investering zegt hij. Gebruik hij het begrip investering goed? Waarom wel/ niet?

Slide 16 - Open vraag

Waarom investeren bedrijven?
A
Omdat het moet
B
Om goedkoper en beter te kunnen produceren
C
Om alleen goedkoper te kunnen produceren
D
Omdat investeren in het bedrijfsleven verplicht is.

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag!
Wat? Opdrachten paragraaf 2.4
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 2.5

timer
30:00

Slide 18 - Tekstslide