Present Simple oefenen

De present simple vorm je door het hele werkwoord  te nemen zonder to.
 vervoeging simple present
to play (spelen) I play
to look (kijken) I look
I look.                       ik kijk

 you look.               jij / u kijkt

he/she/it looks           hij/zij/het kijkt

we look                 wij kijken

they look.              zij kijken


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De present simple vorm je door het hele werkwoord  te nemen zonder to.
 vervoeging simple present
to play (spelen) I play
to look (kijken) I look
I look.                       ik kijk

 you look.               jij / u kijkt

he/she/it looks           hij/zij/het kijkt

we look                 wij kijken

they look.              zij kijken


Slide 1 - Tekstslide

Na -s, -z, -sh, -ch en -x en bij to do en to go dient een e toegevoegd te worden bij 3de persoon enkelvoud. Je krijgt dus -es. Voor de rest is de vervoeging helemaal hetzelfde als de standaardregel;
Werkwoorden die eindigen op -y voorafgegaan door een medeklinker vormen de 3de persoon enkelvoud met -ies:

   I fly                       he flies

I cry                     she cries

I wash
she washes
I miss
he misses
I go
it goes
I do
he does

Slide 2 - Tekstslide

Nog eens kort samenvatten. Er zijn dus 2 voorwaarden:
• Werkwoord eindigt op -y
• De -y wordt voorafgegaan door een medeklinker

Als er niet aan deze voorwaarden is voldaan, bv. wanneer de -y wordt voorafgegaan door een klinker, is de basisregel van toepassing en voeg je enkel -s toe.

 
 I enjoy           she enjoys
 I play                he plays

Slide 3 - Tekstslide

You ___ in Wouw.
A
live
B
lives

Slide 4 - Quizvraag

Jens ___ to play games.
A
like
B
likes

Slide 5 - Quizvraag

She plays the piano.
A
Does she play the piano?
B
Do she plays the piano?

Slide 6 - Quizvraag

It never ___ in Bergen op Zoom.
A
rain
B
rains

Slide 7 - Quizvraag


My little brother never ___ his room.
A
cleans
B
is cleaning

Slide 8 - Quizvraag

Welke tijd geeft aan dat je iets regelmatig doet of dat iets een feit is?
A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 9 - Quizvraag

I ___ TV every day.
A
watch
B
am watching

Slide 10 - Quizvraag

He___ TV every day.
A
doesn't watch
B
don't watch

Slide 11 - Quizvraag

Vul de present simple in:
My sister (study) French.
A
studys
B
study
C
studies
D
study's

Slide 12 - Quizvraag

Vul de present simple in:
Sam ____ for a pony.
A
wishs
B
wishes
C
wished
D
wishez

Slide 13 - Quizvraag

Vul de present simple in:
Jeffrey ____ for his family.
A
cooked
B
cookes
C
cooks
D
cook

Slide 14 - Quizvraag

Vul de present simple in:
You ___ the buttons
A
push
B
pushes
C
pushed
D
pushs

Slide 15 - Quizvraag

Vul de Present Simple in:
We ____ (like) English.
A
likes
B
like

Slide 16 - Quizvraag

Vul in: Present simple
Marcel __________(box) every weekend.
A
boxes
B
boxing
C
box
D
is boxing

Slide 17 - Quizvraag

Vul de present simple in:
I __ (sing) this song every day.
A
sing
B
sings

Slide 18 - Quizvraag

Vul de present simple in:
She ___ (buy) some food in the shop.
A
buy
B
buys

Slide 19 - Quizvraag

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 20 - Quizvraag