Breuken en procenten

Breuken en procenten
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Breuken en procenten

Slide 1 - Tekstslide

verhoudingen
sommige verhoudingen kun je opschrijven in een breuk én in een percentage.

"8 op de 10 volwassenen eet niet elke dag vlees"

de verhouding is 8 op de 10
de breuk is             (dit spreek je uit als acht tiende)
het kommagetal is (8:10 =) 0,8
het percentage is (0,8 x 100 =) 80%

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen: schrijf 5 van de 6 op als
a. een breuk
b. een kommagetal (2 decimalen)
c. een percentage (afronden op 2 decimalen)

Slide 3 - Open vraag

en nog één: schrijf 3 op de 7 op als:
a. een breuk
b. een kommagetal (2 decimalen)
c. een percentage (2 decimalen)

Slide 4 - Open vraag

Rekenen met procenten
Er zijn 5289 studenten verbonden aan het Regio College.
86% van de studenten van het Regio College koopt wel eens iets in de kantine of uit de automaat.
Hoeveel studenten zijn dit?
Berekening:
5289 studenten is gelijk aan 100%
1% = 5289 : 100 = 52,89
86% = 52,89 x 86 = 4.548,54
Of
5289 studenten x 0,86 = 4.548,54

Slide 5 - Tekstslide

percentages omzetten
Het percentage is 86%
Maak van een percentage een kommagetal    >    86 : 100 = 0.86
Maak van een percentage een breuk  >  86% is 86 van de 100  >  86/100
Vereenvoudig de breuk : 86 en 100 kun je beide door 2 delen              >     86/100 = 43/50.
Verder kun je de breuk niet vereenvoudigen

Slide 6 - Tekstslide

Vorige week kwamen er gemiddeld 64% van de 236 studenten van deze opleiding naar de les.
1a: Hoeveel studenten waren er aanwezig? (rond af op een heel getal)

Slide 7 - Open vraag

Maak van het percentage aanwezige studenten een kommagetal.

Slide 8 - Open vraag

Maak van het percentage een breuk en kun je deze vereenvoudigen?

Slide 9 - Open vraag

% stijging of daling
Als je twee getallen hebt en je wilt uitrekenen met hoeveel procent iets is gedaald of gestegen, bereken je dat als volgt:



Positief getal > toename
Negatief getal > afname

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld:
- In 2020 was het minimumloon voor 17 jarigen € 3,83 per uur
- In 2023 is het minimumloon voor 17 jarigen € 4,41
Met welk percentage is het minimumloon gestegen?
 nieuw 4,41 - oud 3,83 = 0,58
gedeeld door oud > 0,58 : 3,83 = 0,15
x 100% > 0,15 x 100 = 15%. 
Dit is een positief getal en dus een stijging. 

Slide 11 - Tekstslide

1a: Ik heb €584,- en €250 daarvan zet ik op mijn spaarrekening. Hoeveel procent hebt ik gespaard?
Rond af op een heel cijfer (geen decimalen)

Slide 12 - Open vraag

1b: Na 6 maanden heb ik €425,- gespaard. Met hoeveel % is het saldo op mijn spaarrekening gestegen?

Slide 13 - Open vraag

Tompouce
a. wat betaal je voor:
1 tompouce                               6 tompoucen
2 tompoucen                            7 tompoucen
3 tompoucen                            8 tompoucen
4 tompoucen                            9 tompoucen
5 tompoucen                            10 tompoucen

b. als je geen korting zou krijgen, wat betaal je dan voor 10 tompoucen?
c. Hoeveel % korting heb je uiteindelijk bij 10 tompoucen?

Slide 14 - Tekstslide

en nu?
 smart rekenen mbo 2.0 > breuken en percentages (H 13-15)
of 
smart rekenen 2f / 3f > § 5.2 en de diagnostische toets

Slide 15 - Tekstslide