Tijdens het zelfstandig werken mogen jullie oortjes in
Als je naam hier staat :)
Doe nu wel eerst je telefoon in de telefoontas
Slide 2 - Tekstslide
Wat wil ik zien
Zelfstandig werken: Je praat op een fluisterniveau met degene naast je. Dit betekent dat hij/zij je kan verstaan, maar iemand anders niet. Je bent actief aan het werk, dit zie ik doordat je je boek open hebt en de antwoorden in je schrift zet.
Dit gaat al heel goed! Ga zo door.
Slide 3 - Tekstslide
Afspraken
Na waarschuwing toch nog kauwgom in? --> Kauwgom krabben
Naam op het bord = waarschuwing
Streepje = strafwerk
Twee streepjes = gele brief
Bij goed werken kan je naam altijd van het bord.
Slide 4 - Tekstslide
Taalverzorging hoofdstuk 4
Slide 5 - Tekstslide
Je herkent verwijswoorden in een zin
Je kunt woorden op de juiste manier in meervoud schrijven
Slide 6 - Tekstslide
Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 7 - Tekstslide
Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.
Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.
Slide 8 - Tekstslide
Hoe verwijs ik?
Dingen
Mensen
waarmee, waarvan, waarover, waaraan enzovoort
met wie, van wie, over wie, aan wie enzovoort
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Maak de opdracht 1, 2 en 3 van hoofdstuk 4: Verwijswoorden blz 114 en 115
Vragen? Stel ze gerust
Je kunt ook zachtjes overleggen
timer
20:00
Slide 11 - Tekstslide
Meervouden
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.
Dit meervoud kan op verschillende manieren worden gevormd:
- meervoud op -en/-ën
- meervoud op 's
- meervoud op -s
Slide 12 - Tekstslide
Woorden die eindigen op -ie krijgen in het meervoud -ën. Als de klemtoon op de ie valt komt er een extra e bij.