3. Leenwoorden in de Nederlandse taal
Van oudsher zijn er in het Nederlands veel woorden uit het Latijn en het Frans geleend; recenter zijn daar ook relatief veel woorden uit het Duits en het Engels bij gekomen. Voorbeelden: – uit het Latijn: professor, museum, agenda;
– uit het Frans: restaurant, café, enquête;
– uit het Duits: schlager, rottweiler, bühne;
– uit het Engels: e-mail, baby, plastic.