In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
ongeslachtelijke voortplanting gebeurd door?
A
mitose
B
meiose
Slide 1 - Quizvraag
ongeslachtelijke voortplanting gebeurd door?
A
mitose
B
meiose
Slide 2 - Quizvraag
Meiose of mitose?
A
meiose
B
mitose
C
beide kan
Slide 3 - Quizvraag
Welke hormonen maakt de hypofyse?
A
oestrogeen & LH
B
FSH & LH
C
LH & progesteron
D
Oestrogeen & FSH
Slide 4 - Quizvraag
Welk hormoon zorgt voor de rijping van een eitje?
A
Progesteron
B
Oestrogeen
C
LH
D
FSH
Slide 5 - Quizvraag
Welk hormoon wordt door het gele lichaam gemaakt?
A
Progesteron
B
Oestrogeen
C
FSH
D
LH
Slide 6 - Quizvraag
Na de bevruchting deelt de cel d.m.v.
A
Mitose
B
Meiose
Slide 7 - Quizvraag
Welk hormoon detecteert een zwangerschapstest?
A
FSH
B
HCG
C
Oestrogeen
D
Progesteron
Slide 8 - Quizvraag
A
FSH
B
LH
C
Oestrogeen
D
Progesteron
Slide 9 - Quizvraag
Een een-eiige tweeling heeft ..
A
altijd hetzelfde geslacht
B
soms het zelfde geslacht
C
nooit hetzelfde geslacht
Slide 10 - Quizvraag
geslachtschromosomen
A
22e chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt
B
23e chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt
C
24e chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt
D
25e chromosomenpaar dat het geslacht bepaalt
Slide 11 - Quizvraag
Welk geslacht zal dit kind worden?
A
Man
B
Vrouw
Slide 12 - Quizvraag
Welke hormonen worden geproduceerd door dit orgaan?
A
progesterone
B
testosterone
C
FSH and LH
D
FSH
Slide 13 - Quizvraag
Wat stimuleren FSH en LH bij de man?
A
FSH stimuleert de vorming van zaadcellen en LH stimuleert de productie van testosteron
B
FSH stimuleert de secundaire geslachtskenmerken en LH stimuleert de productie van testosteron
C
FSH stimuleert de productie van testosteron en LH stimuleert de vorming van zaadcellen
D
FSH stimuleert de secundaire geslachtskenmerken en LH stimuleert de vorming van zaadcellen.
Slide 14 - Quizvraag
Welk hormoon stimuleert de rijping van eicellen? En welk hormoon stimuleert de secundaire geslachtskenmerken bij de vrouw?
A
- FSH
- Testosteron
B
- FSH
- Oestradiol
C
- LH
- Testosteron
D
- LH
- Oestradiol
Slide 15 - Quizvraag
De FSH-spiegel in het bloed wordt gereguleerd d.m.v.
A
Positieve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel erfelijk materiaal geeft een geslachtscel door, in vergelijking met een gewone cel?
A
Net zoveel
B
2 x zoveel
C
1/4 x zoveel
D
1/2 x zoveel
Slide 17 - Quizvraag
De meeste mensen hebben ..... chromosoomparen
A
22
B
23
C
44
D
46
Slide 18 - Quizvraag
Een allel is een variant van een.......
A
basepaar
B
nucleotide
C
gen
D
chromosoom
Slide 19 - Quizvraag
Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu noemen we .........
A
het karyogram
B
het genotype
C
het fenotype
D
epigenetica
Slide 20 - Quizvraag
Het onderste paar allelen is .....
A
recessief
B
homozygoot
C
dominant
D
heterozygoot
Slide 21 - Quizvraag
Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving..........?
A
intermediair
B
recessief
C
autosomaal
D
heterozygoot
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Aa kan je ook omschrijven als ........
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot dominant
Slide 24 - Quizvraag
Als een eigenschap op het X-chromosoom ligt geldt de volgende regel.....
A
Een dominante moeder krijgt altijd dominante zonen
B
Een dominante moeder krijgt altijd dominante dochters
C
Een dominante vader krijgt altijd dominante zonen
D
Een dominante vader krijgt altijd dominante dochters
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Als een eigenschap op het X-chromosoom ligt geldt de volgende regel.....
A
Een recessieve moeder krijgt altijd recessieve zonen
B
Een recessieve moeder krijgt altijd recessieve dochters
C
Een recessieve vader krijgt altijd recessieve zonen
D
Een recessieve vader krijgt altijd recessieve dochters
Slide 27 - Quizvraag
Bij intermediaire overerving is sprake van meer dan twee..........
A
allelen
B
genen
C
genotypen én fenotypen
D
eigenschappen
Slide 28 - Quizvraag
Wat wordt beïnvloed door zowel je DNA als je milieu?
A
het genotype
B
het fenotype
C
de chromosomen
D
genexpressie
Slide 29 - Quizvraag
Dit is zeker het karyogram van een ....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
kind
Slide 30 - Quizvraag
Welke eigenschap is dominant?
A
normale vingers (grijs)
B
korte vingers (rood)
Slide 31 - Quizvraag
Welke haarkleur is dominant?
A
Dat is niet te zeggen
B
Beide zijn dominant
C
Rood haar (paars)
D
Zwart haar (wit)
Slide 32 - Quizvraag
2 gelijke allelen voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Homozygoot dominant
D
Homozygoot recessief
Slide 33 - Quizvraag
Als de twee allelen van een genenpaar verschillende informatie bevatten, dan noem je dit ....
A
heterozygoot
B
homozygoot
C
dominant
D
recessief
Slide 34 - Quizvraag
Hoe noem je het als een allel dat homozygoot voorkomt geen levensvatbaar individu oplevert?
A
gekoppelde overerving
B
draagster
C
letale factor
D
multipele allelen
Slide 35 - Quizvraag
Zwart haar bij koeien is dominant over rood haar. Welke kleur heeft de vacht van een koe met genotype Aa?
A
Zwart
B
Rood
C
zwart-rood gevlekt
D
bruin
Slide 36 - Quizvraag
Een zwartharig konijn dat heterozygoot is voor de vachtkleur wordt gekruisd met een witharig konijn. Wat is de kans op een witharige nakomeling in de F1?
A
1
B
1/2
C
1/3
D
1/4
Slide 37 - Quizvraag
De oorlengte bij konijnen wordt bepaald door een niet X-chromosomaal gen. Men kruist twee konijnen met korte oren. Bij de nakomelingen zijn dieren met korte en dieren met lange oren. Welk deel van de F1 heeft lange oren?