Bijen zijn insecten die vooral bekend staan om de honing die ze maken. Hun lichaam
bestaat uit een kop, een borststuk en een achterlijf. De kop heeft twee antennes
waarmee de bij zijn omgeving aftast. Op het borststuk zitten de vleugels en poten en
ze hebben een angel aan hun achterlijf. Ze dragen een patroon van gele en zwarte
strepen op hun lichaam en zijn over hun hele lichaam behaard. Deze haartjes zijn er
om warmte vast te houden zodat ze een strenge winter kunnen overleven.
Bijen leven in een korf. In de winter zijn er ongeveer 10.000 bijen en in de zomer kan
dit oplopen tot 60.000 bijen. Een bijenvolk bestaat uit allemaal bijen met hun eigen
taak. De koningin legt de hele dag door eitjes, soms wel 1500 per dag. Darren zijn de
mannetjes bijen. Zij hebben weinig taken. Ze bevruchten de koningin en zorgen dat hun
korf lekker warm blijft. Verder doen de werksters alle taken. Ze poetsen de cellen
voor de koningin de eitjes legt. Ze bouwen raten en bewaken de korf. Verder halen
de werksters nectar uit de bloemen buiten de korf. Dit is om hun eigen voedsel te
maken.
Wanneer de bijen landen op een bloem om de nectar op te halen blijft er stuifmeel
van de bloem aan de haartjes op de achterpootjes plakken. Nu gaat ze verder naar
een volgende bloem om ook hier weer nectar te verzamelen. Het stuifmeel wat aan
haar achterpootjes is blijven plakken blijft hier weer achter. Met de nectar uit de
bloemen maken de bijen weer honing.